Selecteer een pagina

Alle berichten van: Jerre de Jong


HR 6 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1844 en ECLI:NL:HR:2019:1845

Ook als een belegger niet kwalificeert als professionele belegger in de zin van art. 1:1 Wft, is voor de vaststelling van de inhoud van de zorgplicht van belang welke kennis van en ervaring met financiële instrumenten de belegger heeft en wat zijn vermogenspositie was. Die omstandigheden zijn niet pas relevant bij het vaststellen van eventuele eigen schuld. (meer…)

HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1830

(i) De beoordeling of een beding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13/EEG moet worden verricht met inachtneming van alle relevante omstandigheden ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst. Daartoe behoren ook de overige voorwaarden van de overeenkomst. Dat het beding onvoldoende duidelijk is, is bij de oneerlijkheidsbeoordeling een belangrijke factor, maar maakt het beding niet zonder meer oneerlijk. Voor de oneerlijkheidstoetsing mag géén acht worden geslagen op de omstandigheid dat een beroep op het beding in een concreet geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn;
(ii) Punt 2.b van de Bijlage bij Richtlijn 93/13/EEG bepaalt dat de plaatsing van eenzijdige wijzigingsbedingen op de indicatieve lijst niet verhindert dat financiële dienstverleners vanwege een geldige reden de rentevoet wijzigen, indien zij de consument daarvan onmiddellijk op de hoogte stellen en deze dan vrij is de overeenkomst op te zeggen. Deze bepaling brengt mee dat het beding voldoende moet verzekeren dat de consument bij een wijziging tijdig over de informatie kan beschikken die hij nodig heeft om op de meeste geëigende wijze op zijn nieuwe situatie te reageren. Daarom moeten de voorwaarden die in deze bepaling worden genoemd (een geldige reden, onmiddellijke kennisgeving en de opzegbevoegdheid) in de overeenkomst zijn vastgelegd. (meer…)

HR 4 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1499 en ECLI:NL:HR:2019:1500 (het laatste arrest is hersteld in HR 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1577)

(i) Het is mogelijk dat het onderzoek dat de bank heeft verricht ter voldoening aan haar zorgplicht of de door haar als adviseur ingewonnen inlichtingen informatie opleveren die relevant is om te beoordelen welke informatie de bank aan haar cliënt moet verstrekken om te voorkomen dat deze onder invloed van dwaling contracteert, bijvoorbeeld doordat de kennis of ervaring van de cliënt verschillen van wat de bank in het algemeen mag verwachten;
(ii) Het slagen van een beroep op dwaling betekent niet dat de wederpartij schadeplichtig is. Daarvoor is een specifieke rechtsgrond vereist (HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3765, (Vano/Foreburghstaete). De Hoge Raad leest die rechtsgrond in ECLI:NL:HR:2019:1500 in het hofarrest;
(iii) Een succesvol dwalingsberoep leidt tot een verplichting tot waardevergoeding als de verrichte prestatie niet ongedaan kan worden gemaakt (art. 6:210 lid 2 BW). Het hof heeft de swapovereenkomst zo kunnen uitleggen dat de prestatie van de bank erin bestond dat zij het risico voor haar rekening nam dat het Euribortarief hoger zou worden dan de swaprente. Deze prestatie kan naar haar aard niet ongedaan worden gemaakt;
(iv) Bij het vaststellen van de gevolgen van de vernietiging moeten ongerechtvaardigde resultaten worden voorkomen. Daarom zal de dwalende cliënt, als aannemelijk is dat hij ook zonder de dwaling voor afdekking van het renterisico zou hebben gekozen, zoveel mogelijk in de toestand moeten worden gebracht waarin hij had verkeerd als hij bij het aangaan van de overeenkomst niet zou hebben gedwaald. Het hof heeft dit niet miskend door de cliënt in de positie te brengen als had hij een bij zijn omstandigheden passend renteafdekkingsproduct gesloten. (meer…)

Cassatieblog.nl