Selecteer een pagina

HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:484

(i) de Hoge Raad bevestigt eerdere rechtspraak, waarin is geoordeeld dat aan partijen in een meervoudige appelzaak uiterlijk bij de oproeping moet worden meegedeeld dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van een raadsheer-commissaris, en dat partijen de gelegenheid moet worden gegeven te verzoeken om een meervoudige behandeling (HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3259 en en ECLI:NL:HR:2017:3264, zie CB 2018:13).
(ii) ook bij ontslag op staande voet kan recht bestaan op een transitievergoeding, zodat de rechter moet beoordelen of sprake is van ernstige verwijtbaar handelen aan de zijde van de werknemer.

Achtergrond van deze zaak

Een werknemer is sinds 1991 als magazijnbeheerder/bediende in dienst is bij zijn werkgever Dräger. In weerwil met het alcohol- en drugsbeleid van Dräger, is de werknemer ruikend naar alcohol op zijn werk verschenen. Hiervoor heeft hij een officiële waarschuwing gekregen. Nadat hij nadien wederom onder invloed van alcohol op zijn werk was verschenen, is hij op staande voet ontslagen. In dit geding verzoekt de werknemer, voor zover van belang, voor recht te verklaren dat hij geen dringende reden voor ontslag heeft gegeven en (subsidiair) toekenning van een transitievergoeding. De kantonrechter heeft de verzoeken afgewezen. Het hof heeft deze beschikking bekrachtigd. Daaraan ging een mondelinge behandeling ten overstaan van een raadsheer-commissaris vooraf, waarbij partijen de gelegenheid hebben gekregen hun standpunten toe te lichten. De werknemer heeft tegen deze beschikking cassatieberoep ingesteld.

Mondelinge behandeling ten overstaan van een raadsheer-commissaris

De werknemer bestrijdt in de eerste plaats de beslissing van het hof om de mondelinge behandeling ten overstaan van een raadsheer-commissaris te laten plaatsvinden.

De Hoge Raad acht de klacht in het licht van voornoemde twee arresten van 22 december 2017 gegrond. Omdat de mondelinge behandeling in de meervoudig te beslissen zaak mede tot doel had partijen de gelegenheid te geven hun stellingen toe te lichten, had uiterlijk bij de oproeping van partijen voor de mondelinge behandeling moeten worden meegedeeld dat was bepaald dat de mondelinge behandeling zou worden gehouden ten overstaan van een raadsheer-commissaris. Daarbij had partijen de gelegenheid moeten worden gegeven om te verzoeken dat de mondelinge behandeling zou worden gehouden ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zou nemen. De Hoge Raad overweegt vervolgens dat er in het onderhavige geval in cassatie van moet worden uitgegaan dat het hof zo’n mededeling niet heeft gedaan, nu het proces-verbaal van de behandeling en de beschikking daarover niets vermelden. Daarom oordeelt de Hoge Raad dat de beschikking van het hof dient te worden vernietigd en dat een nieuwe mondelinge behandeling moet plaatsvinden waarbij – als bepaald wordt dat deze voor een raadsheer-commissaris zal worden gehouden – hetgeen hiervoor is vermeld in acht moet worden genomen.

Transitievergoeding bij ontslag op staande voet

Een tweede klacht stelt de na de inwerkingtreding van de Wwz gerezen principiële vraag aan de orde of bij een ontslag op staande voet aanspraak kan bestaan op een transitievergoeding. In dat geval moet steeds worden nagegaan of daarop, gelet op de mate van verwijtbaarheid, aanspraak bestaat. Volgens de werknemer heeft het hof in dit licht ten onrechte geoordeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een transitievergoeding.

A-G De Bock concludeerde dat het betreffende onderdeel faalt. In haar lezenswaardige conclusie zet zij uiteen dat, bij een geldig ontslag op staande voet, als hoofdregel géén aanspraak bestaat op een transitievergoeding. Als eenmaal is vastgesteld dat sprake is van een dringende reden die ontslag op staande voet rechtvaardigt, hoeft de rechter volgens de A-G dan ook geen afzonderlijk oordeel te geven over de vraag of de gedraging die aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd, ernstig verwijtbaar is en of aanspraak bestaat op een transitievergoeding.

De Hoge Raad oordeelt echter anders en acht de klacht gegrond. Daartoe overweegt de Hoge Raad allereerst dat de werkgever aan de werknemer op grond van art. 7:673 lid 1 sub a BW een transitievergoeding is verschuldigd als de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en, kort gezegd, de werkgever het initiatief heeft genomen tot het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. De werkgever is ingevolge art. 7:673 lid 1 sub c BW geen transitievergoeding verschuldigd indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Desondanks kan de rechter op grond van art. 7:673 lid 8 BW de transitievergoeding toch geheel of gedeeltelijk toekennen indien het niet toekennen daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

De Hoge Raad overweegt vervolgens dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten niet kan worden aangenomen op de enkele grond dat sprake is van een dringende reden voor onverwijlde opzegging als bedoeld in art. 7:677 lid 1 BW. Voor het aannemen daarvan is immers niet vereist dat de werknemer van zijn gedragingen een verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 29 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7282). Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de Wwz hier geen verandering in gebracht.

De Hoge Raad oordeelt vervolgens dat uit de tekst van de wet niet volgt dat geen transitievergoeding verschuldigd kan zijn bij het bestaan van een dringende reden voor onverwijld ontslag. Ook uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wwz blijkt niet (ondanks één passage die berust op de onjuiste veronderstelling dat ontslag op staande voet altijd gepaard gaat met ernstige verwijtbaarheid) dat de wetgever een transitievergoeding bij ontslag op staande voet heeft willen uitsluiten. Tegen deze achtergrond oordeelt de Hoge Raad dat niet is uitgesloten dat een werknemer die rechtsgeldig op staande voet is ontslagen, recht heeft op een transitievergoeding. De rechter zal daarom, indien hij van oordeel is dat sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet, de aanspraak van de werknemer op een transitievergoeding afzonderlijk moeten beoordelen.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en verwijst het geding naar een ander hof, dat de zaak in hoger beroep opnieuw zal behandelen en daarover zal beslissen.

Cassatieblog.nl

Share This