HR 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:207
Indien een vonnis naar zijn uiterlijk een verstekvonnis is, waaruit niet kan worden afgeleid of op andere wijze kan worden vastgesteld dat het in wezen om een vonnis op tegenspraak gaat, dient de rechter gelet op art. 6 EVRM het verzet tegen het eindvonnis ontvankelijk te achten, zulks in afwijking van de hoofdregel.
Achtergrond
Eiseres in cassatie is met betrokkene tot 21 oktober 1986 gehuwd geweest. Op 8 februari 2002 heeft betrokkene met AMEV (thans haar rechtsopvolger: Credivance) een kredietovereenkomst gesloten. De naam van eiseres staat ook onder de overeenkomst vermeld met een handtekening bij haar naam. Credivance heeft in 2002 de kredietovereenkomst opgezegd. Nadien is meermaals, tevergeefs, aan eiseres en betrokkene verzocht hetgeen op grond van de kredietovereenkomst is betaald, terug te betalen. Credivance heeft daarop eiseres en betrokkene in rechte betrokken en gevorderd ieder hoofdelijk te veroordelen tot terugbetaling. Betrokkene heeft voor de aangezegde zittingsdatum bij brief aan de kantonrechter te kennen gegeven dat – kort gezegd – eiseres geen partij was bij de kredietovereenkomst en dat betrokkene, zonder de wetenschap van eiseres, de overeenkomst heeft gesloten en de handtekening van eiseres heeft vervalst. De kantonrechter heeft in het eindvonnis vermeld dat tegen gedaagde verstek is verleend en heeft de vordering van Credivance toegewezen. Bij dagvaarding heeft eiseres verzet gedaan tegen het bij verstek gewezen vonnis. In de verzetprocedure heeft de kantonrechter bij tussenvonnis geoordeeld dat eiseres terecht het rechtsmiddel van verzet heeft aangewend. In zijn eindvonnis heeft de kantonrechter het verstekvonnis vervolgens vernietigd en de vordering van Credivance afgewezen.
Crevidance heeft hoger beroep ingesteld en gegriefd tegen het oordeel van de kantonrechter dat eiseres terecht verzet heeft aangetekend. Credivance stelde bij het hof dat het eindvonnis als op tegenspraak gewezen moet worden beschouwd, gelet op de brief van betrokkene aan de kantonrechter.
Het hof ging mee met het betoog van Credivance dat het eindvonnis van de kantonrechter als op tegenspraak gewezen moet worden beschouwd en heeft de door de kantonrechter gewezen vonnissen in de verzetprocedure vernietigd. Eiseres had hoger beroep moeten instellen tegen het oordeel van de kantonrechter, nu betrokkene in de brief zijn standpunt ten aanzien van de vordering van Credivance heeft gegeven en deze in feite heeft erkend, aldus het hof. In cassatie kwam eiseres hiertegen op.
Cassatie
Eiseres klaagde in cassatie dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het door de kantonrechter gewezen verstekvonnis als een vonnis op tegenspraak moet worden beschouwd. De Hoge Raad gaat niet mee met het betoog van eiseres en overweegt dat het hof zelf diende te beoordelen of het vonnis van de kantonrechter als een verstekvonnis moest worden beschouwd; dat oordeel berust op uitleg van de brief. Die uitleg geeft volgens de Hoge Raad, gelet op art. 82 lid 1 Rv jo. art. 139 Rv geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk.
Eiseres klaagde echter met succes dat het oordeel van het hof leidt tot een resultaat dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM. Eiseres betoogde in cassatie dat het hof niet zonder meer de vonnissen in de verzetprocedure mocht vernietigen op de grond dat de kantonrechter eiseres in haar verzet niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Eiseres betoogt dat zij ten minste de gelegenheid had moeten krijgen om alsnog het juiste rechtsmiddel aan te wenden tegen het eindvonnis van de kantonrechter, dan wel de verzetdagvaarding van eiseres had moeten aanmerken als memorie van grieven. De Hoge Raad oordeelde – in navolging van de conclusie van de A-G – dat:
‘Bij die stand van zaken leidt de beslissing van het hof – kort gezegd – (i) dat de vonnissen van 2 juli, 24 september en 3 december 2015 worden vernietigd, en (ii) dat het vonnis van 28 november 2013 wordt bekrachtigd en wordt verstaan als op tegenspraak te zijn gewezen, ertoe dat voor [eiseres] het recht op toegang tot de rechter in de kern wordt aangetast. Als gevolg van die beslissing is [eiseres] immers veroordeeld tot betaling van een geldschuld zonder dat zij – na aanvankelijk niet in de procedure te zijn verschenen – gelegenheid heeft gehad haar standpunt met betrekking tot die geldschuld voor te leggen aan de rechter in verzet, dan wel de rechter in hoger beroep. Dat resultaat voldoet niet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM. Daarom had het hof aan het enkele slagen van grief 1 van Credivance niet de slotsom mogen verbinden dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar verzet. (Vgl. HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2642, rov. 3.3.4.).’
Het arrest is vernietigd en het geding is doorverwezen ter verdere behandeling.