HR 27 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:1303
Richtlijnconforme uitleg van het begrip ‘loon’ uit art. 8 lid 1 Waadi. Het gaat om alle huidige of toekomstige voordelen in geld of natura, die door de werkgever aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking worden toegekend. Hieronder vallen ook bonussen of resultaatsvergoedingen.
Het gaat in deze zaak om de uitleg van het begrip ‘loon’. Dat begrip is opgenomen in art. 8 (oud) van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Op grond van die bepaling hebben uitzendkrachten, kort gezegd, met betrekking tot (onder andere) het loon recht op minstens dezelfde arbeidsvoorwaarden als werknemers die in dienst zijn.
De achtergrond van deze bepaling is het beginsel van gelijke behandeling, dat is uitgewerkt in art. 5 lid 1 van de Uitzendrichtlijn. In die bepaling is geregeld dat de essentiële arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten (zoals de ‘bezoldiging’), kort gezegd, ten minste dezelfde moeten zijn als die van werknemers die in dienst zijn. Het doel van deze bepaling is “atypische werknemers en werknemers in een precaire arbeidssituatie” (zoals uitzendkrachten) te beschermen – aldus het Hof van Justitie.
Het begrip ‘bezoldiging’ uit de Uitzendrichtlijn moet daarbij ruim worden uitgelegd: het gaat om alle huidige of toekomstige voordelen in geld of natura, die door de werkgever aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking worden toegekend (zie het arrest Randstad Empleo van het Hof van Justitie). De Hoge Raad overweegt in dit arrest dat het begrip ‘loon’ uit art. 8 lid 1 Waadi in overeenstemming met het begrip ‘bezoldiging’ uit de Uitzendrichtlijn moet worden uitgelegd.
Ook onder ‘loon’ in de zin van art. 8 lid 1 Waadi vallen dus alle huidige of toekomstige voordelen in geld of natura, die door de werkgever aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking worden toegekend. In deze zaak had het hof dat miskend. Het hof had namelijk aangenomen dat ‘loon’ alleen de tegenprestatie voor de bedongen arbeid was, en dat bijvoorbeeld een resultaatsafhankelijke bonus en een prestatievergoeding niet kunnen worden aangemerkt als ‘loon’. Dat is niet richtlijnconform – en dus rechtens onjuist, zo oordeelt de Hoge Raad.
Deze beslissing van de Hoge Raad strookt niet geheel met de conclusie van de Advocaat-Generaal. De Advocaat-Generaal had tot uitgangspunt genomen dat het er bij het begrip ‘bezoldiging’ om gaat of sprake is van een vergoeding die rechtstreeks wordt betaald als tegenprestatie voor een arbeidsprestatie van een uitzendkracht (zie onder 4.47 van de conclusie). De bonussen en vergoedingen waar het in deze zaak om gaat vond de Advocaat-Generaal van een andere orde dan de emolumenten waar het in de rechtspraak van het Hof van Justitie om ging, nu deze bonussen en vergoedingen naast en bovenóp het loon zouden komen. De Advocaat-Generaal merkte daarbij wel op dat het niet onmogelijk is om ook deze bonussen en vergoedingen onder het begrip ‘bezoldigingen’ te laten vallen (zie onder 4.49 van de conclusie). De Hoge Raad kiest dus voor dat laatste.
De Hoge Raad doet daarbij de zaak zelf af. Het (i) stond in de procedure namelijk vast dat de bonussen en vergoedingen waar het om ging door de werkgever worden verstrekt aan de werknemers die in dienst zijn. Bovendien (ii) is er geen redelijke twijfel over mogelijk dat deze beloningselementen voordelen in geld of natura zijn, die door de werkgever aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking worden toegekend. Deze bonussen en vergoedingen vallen dus (iii) onder het begrip ‘bezoldiging’ in de zin van de Uitzendrichtlijn (en ‘loon’ in de zin van art. 8 lid 1 Waadi). De uitzendkracht had in deze zaak dus recht op deze bonussen en vergoedingen. De Hoge Raad wijst de hiermee gepaard gaande gevorderde bedragen (waarvan de hoogte niet was betwist) toe.