HR 6 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1910
In deze zaak vordert een partij opheffing van het dwalingsnadeel door aanpassing van de koopprijs en levert daarvoor twee berekeningswijzen aan. Het hof stelt vast dat er is gedwaald en dat deze partij als gevolg van de dwaling nadeel heeft geleden, maar wijst de vorderingen af, omdat het de berekeningswijzen niet geschikt acht. Dit oordeel is volgens de Hoge Raad onbegrijpelijk en onjuist, onder meer gelet op de bevoegdheid die art. 6:230 lid 2 BW de rechter biedt om de overeenkomst daadwerkelijk aan te passen. Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat als het hof de berekeningswijzen niet geschikt vindt, het hof de hoogte van het dwalingsnadeel dan zelf op andere wijze had behoren vast te stellen, zo nodig bij wege van schatting van de omvang daarvan. Hoewel dwalingsnadeel geen schade betreft, kan uit dit arrest worden afgeleid dat de Hoge Raad de regels die gelden bij schadebegroting ook van toepassing heeft verklaard op de situatie waarin een rechter het dwalingsnadeel moet vaststellen.
In deze zaak staat een overname centraal. Maetis – eiseres in cassatie – heeft van verweersters de aandelen gekocht in twee bedrijven die zich met arbodienstverlening bezighielden. Voorafgaand aan de transactie heeft een due diligence plaatsgevonden. Verweersters hebben in dat kader een lijst verstrekt waarop alle klanten stonden die hun overeenkomst met één van de vennootschappen inmiddels, tegen het eind van het jaar, hadden opgezegd. Nadien blijkt dat deze lijst incompleet was. Maetis begint daarom een procedure en beroept zich op dwaling en vordert opheffing van het dwalingsnadeel op de voet van art. 6:230 lid 2 BW (bij wege van aanpassing van de koopprijs) dan wel schadevergoeding.
Vernietiging vordert Maetis niet, omdat de gekochte vennootschappen door een fusie zijn opgehouden te bestaan, zodat feitelijke teruglevering tot problemen kan leiden.
Het hof oordeelt in deze zaak dat Maetis zich terecht op dwaling heeft beroepen. Niettemin wijst het hof vervolgens de vordering van Maetis tot aanpassing van de koopprijs af op de grond dat de door Maetis voorgestelde wijzen van berekening van het dwalingsnadeel niet geschikt zijn. De koopprijs was in het contract bepaald als de Earnings Before Interest and Tax van de beide vennootschappen over het boekjaar 2008, vermenigvuldigd met een multiplier. Maetis wilde de aanpassing van de koopprijs aan de hand van deze twee parameters laten berekenen. Het hof acht deze berekeningswijzen niet geschikt omdat – kort samengevat – (i) het dwalingsnadeel zich pas in 2009 voordeed, zodat aanpassing van de EBIT uit 2008 zich daarmee niet verdraagt en (ii) de koopovereenkomst aan aanpassing van de koopprijs in de weg staat.
Over dit oordeel heeft Maetis in cassatie (onder meer) geklaagd. Maetis heeft aangevoerd dat zij aanpassing van de EBIT 2008 of de multiplier slechts heeft voorgesteld als middel om tot het doel te komen: aanpassing van de koopprijs. Bovendien geeft art. 6:230 lid 2 BW de rechter juist de bevoegdheid om in te grijpen in de overeenkomst en het contractuele evenwicht, zodat de bepalingen in de koopovereenkomst niet aan aanpassing in de weg kunnen staan.
Deze klachten slagen. De Hoge Raad oordeelt dat de voorgestelde berekeningswijze niet ziet op een aanpassing van de werkelijke EBIT, maar op aanpassing van de EBIT en de multiplier als grondslag voor de berekening van de koopprijs. Het oordeel van het hof dat deze wijze van berekening niet geschikt is, is daarom zonder nadere motivering onbegrijpelijk. De Hoge Raad acht het oordeel dat de bepalingen in de koopovereenkomst aan aanpassing in de weg staan ook onjuist, omdat in art. 6:230 lid 2 BW is bepaald dat de rechter de bevoegdheid heeft om de overeenkomst aan te passen.
Maetis had in cassatie voorts nog aangevoerd dat het oordeel van het hof ook onjuist is, omdat het hof – zelfs als het van oordeel was dat de berekeningswijzen niet geschikt waren – de vorderingen niet had mogen afwijzen. Het hof had de hoogte van het dwalingsnadeel dan zelf op andere wijze behoren vast te stellen, zo nodig bij wege van schatting van de omvang daarvan. Maetis trekt in cassatie een parallel met de regels voor schadebegroting en betoogt dat het discretionaire karakter van art. 6:230 BW vooral ziet op de vraag of de desbetreffende situatie zich eerder leent voor wijziging dan voor vernietiging. Nu het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat Maetis opheffing van het dwalingsnadeel kan vorderen en zonder meer aannemelijk is dat Maetis als gevolg van de dwaling inderdaad enig nadeel heeft geleden, had het hof dit nadeel zelf dienen vast te stellen, aldus het onderdeel. Anders dan A-G Hartlief (vgl. par. 3.19 van zijn conclusie) acht de Hoge Raad deze klacht gegrond:
“Het hof heeft geoordeeld dat Maetis de koopovereenkomst onder invloed van dwaling heeft gesloten. Maetis heeft op de voet van art. 6:230 lid 2 in verbinding met lid 1 BW gevorderd dat de gevolgen van de koopovereenkomst worden gewijzigd door verlaging van de koopprijs. Maetis heeft daartoe gesteld dat het nadeel dat zij bij ongewijzigde instandhouding van de koopovereenkomst zou lijden, erin bestaat dat zij een hogere koopprijs is overeengekomen dan zij zou hebben gedaan bij kennis van de juiste stand van zaken. Het hof heeft deze stelling niet verworpen; het heeft slechts geoordeeld dat de door Maetis voorgestelde wijze van berekening van de aanpassing van de koopprijs ter opheffing van dat nadeel niet geschikt is. Bij die stand van zaken mocht het hof niet zonder meer overgaan tot afwijzing van de vordering van Maetis tot aanpassing van de koopprijs, maar had het de omvang van dat nadeel moeten vaststellen, al dan niet na nader onderzoek en zo nodig schattenderwijs.”
Hoewel dwalingsnadeel geen schade betreft, kan uit dit arrest worden afgeleid dat de Hoge Raad de regels die gelden bij schadebegroting ook van toepassing heeft verklaard op de situatie waarin een rechter het dwalingsnadeel moet vaststellen.
Ten slotte slaagt ook nog een motiveringsklacht over één van de voorzieningen op de jaarrekening die bepalend is voor de vaststelling van de EBIT.
De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst naar het hof ‘s-Hertogenbosch.
Maetis werd in cassatie bijgestaan door Karlijn Teuben en de auteur. In feitelijke instantie werd Maetis bijgestaan door DVDW.