Selecteer een pagina

HR 17 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:422 en HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:438

Een arbitraal vonnis kan onder meer worden vernietigd als het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden. De vernietigingsrechter diende in de voorliggende zaak te onderzoeken of het scheidsgerecht bij zijn beslissing over het beroep op art. 1059 Rv (gezag van gewijsde) de correcte maatstaf heeft aangelegd, maar niet op welke wijze en met welk resultaat het dat heeft gedaan. Gedeeltelijke vernietiging is alleen mogelijk als de arbitrale uitspraak verschillende beslissingen bevat die niet onverbrekelijk samenhangen en zich daarom lenen voor afzonderlijke vernietiging, terwijl de rest van de uitspraak een samenhangend geheel blijft.

Algemeen kader

Ingevolge art. 1065 lid 1 Rv kan een partij de vernietiging van een arbitraal vonnis vorderen. Bij de beoordeling van de vernietigingsvordering moet de rechter – behalve voor zover deze vordering erop is gebaseerd dat een geldige overeenkomst van arbitrage ontbreekt of dat in strijd met hoor en wederhoor is gehandeld – terughoudend zijn. Een vernietigingsprocedure mag niet worden gebruikt als een verkapt hoger beroep. Het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging brengt immers mee dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen, aldus de Hoge Raad (zie recentelijk HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1645 (Yukos; cassatieblog CB 2021-104), rov. 5.4.9 en 5.5.4 en HR 4 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1952 (Yukos; cassatieblog CB 2020-148), rov. 3.3.1).

Een schending van de opdracht door arbiters is één van de vijf limitatieve vernietigingsgronden van art. 1065 lid 1 Rv. Een schending van de opdracht kan bestaan in een schending van een procedurele regel. Niet iedere schending van een in de arbitrageprocedure toepasselijke procedureregel leidt tot vernietiging van het arbitrale vonnis. Zelfs als de schending ertoe leidt dat sprake is van strijd met de beginselen van een goede procesorde, moet de rechter terughoudend zijn met de vernietiging van een arbitraal vonnis op deze grond (HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1645 (Yukos), rov. 5.5.4; HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9395 (IMS/Modsaf I), rov. 3.3). Verder geldt dat een schending van de opdracht niet tot vernietiging kan leiden als die schending niet van ernstige aard is (art. 1065 lid 4 Rv, eerste volzin). Tot slot kan een schending van de opdracht op grond van art. 1065 lid 4 Rv, tweede volzin evenmin tot vernietiging leiden als de partij die deze aanvoert, heeft nagelaten daarover bezwaar te maken bij het scheidsgerecht overeenkomstig art. 1048a Rv.

Een arbitraal vonnis kan op grond van art. 1065 lid 5 Rv gedeeltelijk worden vernietigd indien zich een of meer vernietigingsgronden voordoen. Gedeeltelijke vernietiging is alleen mogelijk als de arbitrale uitspraak verschillende beslissingen bevat die niet onverbrekelijk samenhangen (zie eerder bijv. HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3137 (IMS/Modsaf II), rov. 4.6.2). Het gedeelte dat niet wordt vernietigd, moet als zelfstandige beslissing in stand kunnen blijven.

De uitspraak van 17 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:422 over vernietiging wegens schending van gezag van gewijsde

Deze uitspraak gaat over de vraag of het hof een viertal arbitrale vonnissen kon vernietigen wegens een schending van opdracht door het scheidsgerecht.  Deze schending bestond volgens het hof in een schending van de regel van het gezag van gewijsde (art. 1059 Rv).

Tussen Attero enerzijds en de Gewesten en Gemeenten anderzijds waren twee arbitrages gevoerd. De eerste was goed afgelopen voor de Gewesten en Gemeenten. In een tweede arbitrage rees de vraag of het scheidsgerecht nog ruimte had om een oordeel te geven over hoe een zekere bepaling uit de overeenkomsten van partijen moest worden uitgelegd. Het tweede scheidsgerecht oordeelde aan de hand van een gemotiveerde uitleg van het vonnis uit de eerste arbitrage dat daarin geen inhoudelijke beslissing was gegeven over de uitleg van die bepaling. Daarom stond de regel van art. 1059 Rv over het gezag van gewijsde niet in de weg aan een eigen beslissing van het tweede scheidsgerecht over die bepaling, aldus het tweede scheidsgerecht. Vervolgens besliste het scheidsgerecht in de tweede arbitrage in het voordeel van Attero.

De Gewesten en Gemeenten startten een vernietigingsprocedure. Hun standpunt was dat het vonnis van het scheidsgerecht in de tweede arbitrage blootstond aan vernietiging. Zij legden aan dit standpunt ten grondslag dat het scheidsgerecht het gezag van gewijsde van het vonnis in de eerste arbitrage, en daarmee ook zijn opdracht, had geschonden (art. 1065 lid 1 onder c Rv) dan wel dat het vonnis in strijd was met de openbare orde (art. 1065 lid 1 onder e Rv). Het hof ging mee met de stelling dat het tweede scheidsgerecht het gezag van gewijsde van het vonnis uit de eerste arbitrage had geschonden. Het hof vernietigde daarom de arbitrale vonnissen uit de tweede arbitrage.

In cassatie stond niet ter discussie dat het scheidsgerecht de grenzen van zijn opdracht schendt als het geschil niet is beslecht in overeenstemming met de regel over het gezag van gewijsde (art. 1059 Rv). Attero klaagde in cassatie echter wel dat het hof bij zijn beoordeling onvoldoende terughoudend was geweest. Het hof had onderzocht of de door het tweede scheidsgerecht gegeven uitleg aan het arbitrale vonnis van het eerste scheidsgerecht “onmiskenbaar onjuist” of “niet te begrijpen” is en of het tweede scheidsgerecht tot zijn uitleg van het vonnis van het eerste scheidsgerecht “heeft kunnen komen” en daarmee “kon oordelen” dat geen sprake is van gezag van gewijsde. Met dit inhoudelijke onderzoek van het vonnis van het tweede scheidsgerecht heeft het hof onvoldoende terughoudendheid betracht, aldus de klachten.

De Hoge Raad vindt deze klachten gegrond. De Hoge Raad herhaalt eerst het standaardkader dat de rechter bij vernietigingsvorderingen terughoudendheid moet betrachten (rov. 3.3).  Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat het hof deze terughoudendheid heeft miskend (rov. 3.4-3.5). Het hof had zich bij de beoordeling van de vernietigingsgrond van art. 1065 lid 1 onder c Rv moeten beperken tot de vraag of het scheidsgerecht de maatstaf van gezag van gewijsde van art. 1059 Rv had aangelegd. Het hof mocht niet toetsen op welke wijze en met welk resultaat het scheidsgerecht dat heeft gedaan. Dat is niet anders voor het beroep op de vernietigingsgrond van art. 1065 lid 1 onder e Rv, aldus de Hoge Raad. De overwegingen luiden:

“3.4 In de onderhavige vernietigingsprocedure diende het hof te onderzoeken of het tweede scheidsgerecht bij zijn beslissing op het beroep op art. 1059 Rv de in die bepaling vervatte maatstaf heeft aangelegd, maar niet op welke wijze en met welk resultaat het dat heeft gedaan. Terecht betogen de hiervoor in 3.1 weergegeven klachten dat het hof dit laatste uit het oog heeft verloren door te onderzoeken of de door het tweede scheidsgerecht gegeven uitleg aan het vonnis van het eerste scheidsgerecht “onmiskenbaar onjuist” of “niet te begrijpen” is en of het tweede scheidsgerecht tot zijn uitleg van het vonnis van het eerste scheidsgerecht “heeft kunnen komen” en daarmee “kon oordelen” dat geen sprake is van gezag van gewijsde.

3.5 Het hiervoor in 3.4 overwogene is niet anders voor het geval vernietiging wordt gevorderd op de voet van art. 1065, lid 1 aanhef en onder e, Rv op de grond dat het arbitrale vonnis strijdt met art. 1059 Rv.”

Vermeldenswaard is dat de Gewesten en Gemeenten in cassatie niet hadden betoogd dat het beginsel van gezag van gewijsde zodanig fundamenteel is, dat de vernietigingsrechter een daarop gebaseerde vernietigingsvordering überhaupt niet terughoudend hoeft te toetsen, maar inhoudelijk mag toetsen (zoals bij hoor en wederhoor). Die vraag lag bij de Hoge Raad dus niet voor.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en doet de zaak zelf af door de vordering van de Gewesten en Gemeenten tot vernietiging van de arbitrale vonnissen van het tweede scheidsgerecht af te wijzen.

Hans van Wijk, Martijn Scheltema en de auteur stonden Attero bij in deze cassatie. Attero is in de arbitrages bijgestaan door Frederik van Nouhuys (Straatman Koster). Marieke van Hooijdonk en Guido Straub stonden Attero bij in de vernietigingsprocedure (beiden Allen & Overy).

 

De uitspraak van 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:438 over gedeeltelijke vernietiging

In deze zaak vorderde HCCEEH vernietiging van een tussen haar en Alpha gewezen arbitraal vonnis, eveneens met een beroep op art. 1065 lid 1 sub c Rv (schending van de opdracht). Het scheidsgerecht had in het arbitraal vonnis eerst geoordeeld dat HCCEEH enkele resterende termijnen van een koopprijs onder een SPA aan Alpha moest betalen, vermeerderd met 5% rente per jaar. Kort daarna wees het scheidsgerecht op verzoek van Alpha een herstelvonnis met daarin een toewijzing van een rentepercentage van 10,5% over de hoofdsom. HCCEEH vorderde daarop de vernietiging van het arbitrale vonnis voor zover daarin een rentevoet hoger dan 5% was toegewezen en subsidiair vernietiging van het hele arbitrale vonnis.

De rechtbank heeft de primaire vordering van HCCEEH toegewezen en het arbitrale vonnis vernietigd “voor zover daarin een rentevoet hoger dan 5% is toegewezen (…)”. Het hof kwam eveneens tot vernietiging van het arbitrale vonnis, omdat de toewijzing van het hogere rentepercentage volgens het hof zowel in strijd was met de opdracht van arbiters (wegens strijd met art. 34 lid 1 NAI-reglement), als in strijd met hoor- en wederhoor (art. 1065 lid 1 onder c respectievelijk onder e Rv). Het hof vond evenwel dat het arbitrale vonnis niet gedeeltelijk kon worden vernietigd op de wijze die de rechtbank had gedaan, dus door het vonnis te vernietigen voor zover daarin een hogere rente dan 5% was toegewezen. Het hof oordeelde dat de rechtbank daarmee een inhoudelijke beslissing had genomen over een aan de arbiters voorgelegde vordering over de verschuldigde rente, wat niet de rol is van de vernietigingsrechter. Het hof koos voor een rigoureuzer weg en vernietigde het arbitrale vonnis daar waar over de hoofdsom rente wordt toegekend.

Beide partijen formuleerden cassatieklachten tegen het arrest van het hof. Het incidentele cassatieberoep van Alpha strekte het verst en luidde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat de toekenning in het herstelvonnis van een hoger rentepercentage over de hoofdsom dan in het oorspronkelijke arbitrale vonnis was toegekend (10,5% in plaats van 5%) grond vormt voor vernietiging. De Hoge Raad verwerpt deze klacht met art. 81 RO (rov. 3.2).

Het principale cassatieberoep van HCCEEH was gericht tegen het oordeel van het hof, dat het arbitrale vonnis niet gedeeltelijk kan worden vernietigd op de wijze zoals dat door de rechtbank is gedaan (waarbij de rechtbank, in plaats van de door arbiters in het herstelvonnis toegekende 10,5% rente, het rentepercentage van 5% uit het oorspronkelijke arbitrale vonnis in stand heeft gelaten). De Hoge Raad bevindt de cassatieklacht tegen dit oordeel gegrond. Volgens de Hoge Raad is onbegrijpelijk waarom het arbitrale vonnis volgens het hof niet gedeeltelijk kon worden vernietigd op de wijze zoals de rechtbank had gedaan (rov. 4.1.3):

“4.1.2 Een arbitraal vonnis kan op grond van art. 1065 lid 5 (oud) Rv gedeeltelijk worden vernietigd indien zich een of meer van de in art. 1065 lid 1 (oud) Rv vermelde gronden voor vernietiging voordoen. Gedeeltelijke vernietiging is slechts mogelijk indien de arbitrale uitspraak verschillende beslissingen bevat die niet onverbrekelijk samenhangen en aldus ten aanzien van enig gedeelte vernietiging kan volgen en een ander daarmee niet onverbrekelijk samenhangend gedeelte in stand kan blijven.

4.1.3 Het hof heeft in rov. 3.4.1 tot en met 3.4.4 geoordeeld – in het incidentele beroep tevergeefs bestreden – dat de toekenning in het herstelvonnis van een hoger rentepercentage over de hoofdsom dan in het oorspronkelijke arbitrale vonnis was toegekend, grond vormt voor vernietiging van het arbitrale vonnis.

4.1.4 In het licht van het hiervoor in 4.1.3 weergegeven oordeel is onbegrijpelijk het oordeel van het hof in rov. 3.5.2 dat de toekenning van het hogere rentepercentage van 10,5% in het herstelvonnis, niet kan worden vernietigd op de wijze zoals de rechtbank dat heeft gedaan, te weten door het arbitrale vonnis in zoverre gedeeltelijk te vernietigen dat de met het herstelvonnis aangebrachte verhoging van het toegewezen rentepercentage ongedaan wordt gemaakt. Deze verhoging van het rentepercentage in het herstelvonnis hangt immers niet onverbrekelijk samen met de overige beslissingen in het arbitrale vonnis. Evenmin valt in te zien dat – zoals het hof in rov. 3.5.2 voorts heeft overwogen – de vernietigingsrechter met deze wijze van gedeeltelijke vernietiging een inhoudelijke beslissing zou nemen over de aan de arbiters voorgelegde vordering omtrent de verschuldigde rente.”

De Hoge Raad doet de zaak zelf af door het bestreden arrest te vernietigen en het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen.

Cassatieblog.nl

Share This