HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9958

Conservatoir bewijsbeslag is ook in niet-IE-zaken mogelijk. De beslaglegging kan slechts plaatsvinden als aan de vereisten van art. 843a Rv is voldaan. De verzoeker moet gegronde vrees voor verduistering stellen. De Hoge Raad geeft verder richtlijnen voor de praktische uitvoering van een conservatoir bewijsbeslag.

Vierde uitspraak op prejudiciële vraag

Een van de pijlers van de op 1 juli 2012 in werking getreden wetgeving ter versterking van de cassatierechtspraak is de mogelijkheid om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. Art. 392 Rv bepaalt sindsdien dat deze mogelijkheid voor twee categorieën zaken openstaat. De Minister van Veiligheid en Justitie vatte de achtergrond van deze nieuwe rechtsgang als volgt samen:

“De invoering voor deze twee typen zaken heeft als voordeel dat de prejudiciële procedure daar wordt ingevoerd waar de maatschappelijke behoefte aan een richtinggevende uitspraak van de Hoge Raad doorgaans groot is” (Memorie van Antwoord p. 3).

Eerder deed de Hoge Raad al uitspraak op de vraag of een hypotheekakte ook een executoriale titel voor een restschuld oplevert (HR: nee). De tweede prejudiciële vraag, over pandrecht op een assurantieportefeuille, heeft de Hoge Raad vooralsnog niet beantwoord. Ook op de derde prejudiciële vraag, over de aansprakelijkheid ex art. 2:11 BW van de bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder van een Nederlandse rechtspersoon, gaf de Hoge Raad geen – maar stiekem toch wel – antwoord.

Dit is dus de vierde keer dat de Hoge Raad uitspraak doet naar aanleiding van een prejudiciële vraag. In dit arrest beantwoordt de Hoge Raad niet alleen de principiële rechtsvraag die door de voorzieningenrechter te Amsterdam werd voorgelegd (“Is bewijsbeslag ook mogelijk in niet-IE-zaken?”), maar geeft hij de rechterlijke macht meteen ook richtlijnen mee voor de praktische uitvoering van een dergelijk bewijsbeslag.

De rechtsvraag

De hoofdvraag die de voorzieningenrechter te Amsterdam aan de Hoge Raad heeft voorgelegd is of conservatoir bewijsbeslag, zoals dat voor IE-zaken is geregeld in de artt. 1019b lid 1 jo. 1019c lid 1 Rv, ook mogelijk is in niet-IE-zaken. Het is een vraag die de rechtspraktijk al geruime tijd bezig hield (zie de uitvoerige weergave van het juridisch debat in de conclusie van A-G Wesseling-van Gent onder 2.3-2.19). De wet biedt namelijk geen uitdrukkelijke grondslag voor een dergelijk algemeen bewijsbeslag, maar in de praktijk bestaat daaraan wel behoefte.

De Hoge Raad beantwoordt de vraag over de toelaatbaarheid van bewijsbeslag in niet -IE-zaken nu bevestigend. Hoewel de wet geen uitdrukkelijke grondslag biedt voor een dergelijke beslaglegging, ziet de Hoge Raad wel voldoende grondslag in art. 730 Rv in verbinding met art. 843a Rv. De Hoge Raad neemt daarbij in ogenschouw dat de wetgever in het kader van wetsvoorstel 33 079 (strekkende tot aanpassing van het Wetboek van Rechtsvordering in verband met de wijziging van het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden) er de voorkeur aan heeft gegeven om ontwikkelingen in de rechtspraktijk af te wachten.

“3.4.2 Met deze opmerkingen van de minister stemt overeen dat de mogelijkheid om ook in niet-IE-zaken bewijsbeslag te leggen, door de meerderheid van de rechtsgeleerde schrijvers en ook door de meeste feitenrechters die zich hierover hebben uitgesproken, wordt aanvaard”. 

Richtlijnen voor uitvoering bewijsbeslag

In het kielzog van deze principiële vraag heeft de voorzieningenrechter enkele vragen gesteld die de praktische uitvoering van het beslag betreffen. Deze vragen waren mede ingegeven door de omstandigheden van de voorliggende casus: beslaglegging op digitale bestanden (e-mails) van de beslagene waarvoor het woonhuis van de beslagene moest worden betreden.

A-G Wesseling-van Gent heeft beantwoording van deze aanvullende vragen achterwege gelaten. Haars inziens ging de beantwoording daarvan de taak van de rechter te buiten, vanwege de complexiteit en diversiteit van de uitvoering van het bewijsbeslag, met name waar het beslag op digitale bestanden betreft.

In onderdeel 2.43 merkt zij daarom op dat de aard van de onderhavige zaak aan het stellen van prejudiciële vragen in de weg staat, maar dat zij de beantwoording van de hoofdvraag grondt op art. 393 lid 9 Rv.

De Hoge Raad, daartoe dus aangespoord door de uitdrukkelijke wens van de wetgever om de ontwikkelingen in de praktijk af te wachten, maakt echter de noodzakelijke afwegingen en keuzes (ten dele) wel. De beantwoording van deze vragen wordt voorafgegaan door een uitdrukkelijke vermelding over de achtergrond van deze afwegingen en keuzes:

“3.5 (…) Deze strekken ertoe het bewijsbeslag, dat toelaatbaar wordt geacht, met adequate en effectieve waarborgen te omringen, en willekeurige inmenging en misbruik te voorkomen, en om ervoor te zorgen dat eventuele schadelijke gevolgen daarvan voor de wederpartij of de derde onder wie de beslaglegging plaatsvindt, binnen redelijke grenzen blijven.”

De Hoge Raad formuleert vervolgens een aantal uitgangspunten, waaronder de volgende.

Toepasselijkheid art. 843a Rv

Het conservatoir bewijsbeslag moet worden gelegd met inachtneming van de vereisten van art. 843a Rv. Daarmee wordt gewaarborgd dat het verzoek moet getoetst worden aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en daarmee tevens dat het bewijsbeslag niet ontaardt in een fishing expedition. De verzoeker moet voldoende belang hebben bij conservatoir beslag, de bescheiden moeten verband houden met de rechtsbetrekking in geschil en in het beslagrekest moeten de in beslag te nemen bescheiden zo precies mogelijk omschrijven. Het beslag mag ook slechts op die specifieke bescheiden worden gelegd.

Gegronde vrees voor verduistering

De verzoeker moet zijn belang bij conservatoir bewijsbeslag aannemelijk maken, alsmede feiten en omstandigheden stellen waaruit volgt dat de beslaglegging noodzakelijk is. De verzoeker moet daarom gegronde vrees voor verduistering stellen. De A-G merkt op (2.23) dat dit vereiste, in combinatie met het bepaaldheidsvereiste van art. 843a Rv, de strekking van het beslag onderstreept “te weten: het bewaren van bewijsmiddelen om te voorkomen dat deze verdwijnen of verloren gaan, waardoor het proces van waarheidsvinding zou worden gefrustreerd”.

Slechts bewaring, geen recht op afgifte, inzage of afschrift

De Hoge Raad benadrukt dat het rechterlijke verlof om het bewijsbeslag te leggen geen verdergaande aanspraken geeft dan de bewaring van de in beslag genomen bescheiden. De beslaglegger ontleent aan het verlof, noch aan de beslaglegging een recht op afgifte, inzage of afschrift. De verzoeker heeft dus ook niet het recht bij de beslaglegging aanwezig te zijn (art. 702 lid 1 in verbinding met art. 443 lid 2 Rv).

Analoge toepassing van bepalingen IE-bewijsbeslag

De Hoge Raad verklaart enkele bepalingen uit de regeling van het IE-bewijsbeslag uitdrukkelijk, voor zover nodig, analoog van toepassing op het algemene bewijsbeslag. Het verlof kan, bijvoorbeeld, zo nodig worden gegeven zonder dat de wederpartij wordt gehoord (art. 1019b lid 3 BW) en het verlof wordt niet gegeven indien de bescherming van vertrouwelijkheid van bepaalde gegevens niet is gewaarborgd (art. 1019b lid 4 Rv).

Beslaglegging in woning

Het leggen van conservatoir bewijsbeslag in een woning is mogelijk, maar moet – gelet op de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit – op zodanige wijze worden uitgevoerd dat het privéleven en het familie- en gezinsleven van degenen onder wie het beslag wordt gelegd, zoveel mogelijk worden gerespecteerd.

Willekeurige IT-specialist?

Bij beslaglegging op digitale bestanden kan de inzet van een IT-specialist noodzakelijk zijn. De Hoge Raad plaatst de vraag of daarvoor iedere willekeurige IT-specialist kan worden aangewezen, in het kader van de bescherming van de belangen van de beslagene en de vereiste vertrouwelijkheid en merkt op dat deze vraag zich niet leent voor beantwoording in algemene zin:

“3.9.5 (…) De vereiste vertrouwelijkheid kan immers op diverse wijzen worden gewaarborgd, bijvoorbeeld door invoering van een certificeringsstelsel, en het is niet aan de rechter om zulke keuzes in algemene zin te maken. De voorzieningenrechter dient een beslissing te nemen met inachtneming van alle omstandigheden van het geval.”

Medewerking beslagene?

Ten aanzien van de gehoudenheid van de beslagene om zijn medewerking aan de beslaglegging op digitale gegevens te verlenen, bijvoorbeeld door het verstrekken van noodzakelijke inloggegevens, merkt de Hoge Raad eerst op dat het gaat om medewerking bij het bewijsbeslag en dat het dus niet gaat om de (ex art. 843a Rv te beantwoorden) vraag of, en zo ja, in hoeverre de beslaglegger inzage, afschrift of uittreksel van de in beslag genomen bescheiden wordt verschaft.

Het antwoord van de Hoge Raad is tweeledig: als de in beslag te nemen bestanden op een gegevensdrager staan, hoeft medewerking in de zin van het verstrekken van inloggegevens niet te worden aangenomen. Als de bestanden niet toegankelijk worden gemaakt, kan de deurwaarder namelijk de gegevensdrager zelf in beslag nemen. Staan de bestanden niet op een gegevensdrager, maar wordt vermoed dat zij elders worden bewaard (bijvoorbeeld: in the cloud) dan dient de beslagene wel zijn medewerking eraan te verlenen om de bestanden voor de deurwaarder toegankelijk te maken.

“3.9.10 (…) De rechterlijke toestemming tot beslaglegging omvat in dit soort gevallen immers uit haar aard mede een tot de beslagene of de derde gericht bevel om de noodzakelijke medewerking te verlenen aan de beslaglegging omdat die toestemming anders zinloos zou zijn.”

Voorlopige beslaglegging in afwachting van prejudiciële uitspraak

De voorzieningenrechter heeft in dit geval de verzoeker verlof gegeven voor het leggen van een voorlopig bewijsbeslag. Dit beslag is ook daadwerkelijk gelegd, in afwachting van het antwoord van de Hoge Raad. De rechter heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk gevraagd of deze voorlopige toewijzing van het verzoek verenigbaar is met art. 392 lid 5 Rv: de rechter houdt de beslissing aan totdat een afschrift van de beslissing van de Hoge Raad is ontvangen.

Naar aanleiding van deze vraag gaat de A-G uitvoerig in op de achterliggende kwestie: is het mogelijk om voorlopig verlof tot het leggen van conservatoir beslag te geven? Wesseling-van Gent concludeert dat een voorlopige toewijzing van een daartoe strekkend verzoek onverenigbaar is met de aard en strekking van het conservatoir beslag en meer in het bijzonder met de bepalingen van art. 700 en 705 Rv (zie met name onder 2.42).

Wie op dit punt een uitvoerig gemotiveerd oordeel van de Hoge Raad verwacht, komt bedrogen uit. De Hoge Raad stapt eenvoudig over de mogelijke bezwaren heen en oordeelt dat de door de voorzieningenrechter gevolgde gang van zaken in een spoedeisend geval als het onderhavige verenigbaar is met art. 392 lid 5 Rv.

Cassatieblog.nl

Share This