Alle berichten van: Sikke Kingma


HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:981

1. Van bewust roekeloos handelen in de zin van art. 8:1064 BW is sprake wanneer de aansprakelijk gestelde persoon het aan de gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren, maar hij zich door dit een en ander niet van dit gedrag laat weerhouden. Die maatstaf geldt ook in gevallen waarin sprake is van een vaststaand gevaar, bijvoorbeeld in gevallen van schade door het gebruik van een ondeugdelijk vervoermiddel.
2. Bij de beoordeling van de beroepsaansprakelijkheid van een cassatieadvocaat gaat het erom of het gebrekkige cassatieberoep (als dat niet gebrekkig was geweest) tot vernietiging zou hebben geleid en, zo ja, hoe na verwijzing over de zaak zou zijn geoordeeld. De rechter dient bij de hiervoor bedoelde beoordelingen uit te gaan van de stand van de rechtsontwikkeling op het moment waarop – de beroepsfout weggedacht – over de vordering of het rechtsmiddel zou zijn geoordeeld. (meer…)

HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:854 (Resolution/AstraZeneca)

Uit het arrest Van Bentum/Kool stamt de regel dat de gemiddelde vakman slechts dan mag aannemen dat afstand is gedaan van een gedeelte van de bescherming waarop het octrooi naar het wezen van de uitvinding aanspraak geeft, indien daartoe goede grond bestaat, gelet op de inhoud van het octrooischrift in het licht van eventuele andere bekende gegevens, zoals de ook voor hem kenbare gegevens uit het octrooiverleningsdossier. Nu de achter de woorden van de conclusies liggende uitvindingsgedachte volgens recentere jurisprudentie niet langer als uitgangspunt geldt maar fungeert als gezichtspunt, komt aan die regel uit Van Bentum/Kool geen zelfstandige betekenis meer toe in de zin van een bij de uitleg uit te voeren afzonderlijke toets. Bij de zoektocht naar het evenwicht dat gevonden moet worden tussen de bescherming van de belangen van de octrooihouder en de rechtszekerheid van wie zich op het octrooi oriënteert, kan de rechter, wanneer de vraag rijst of een in een conclusie opgenomen formulering moet worden opgevat als een beperking van de beschermingsomvang, betekenis toekennen aan het antwoord dat de gemiddelde vakman zal geven op de vraag naar het bestaan van een goede grond voor die beperking. (meer…)

HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:774

1. Het uitgangspunt dat de rechter slechts mag beslissen aan de hand van stukken tot kennisneming waarvan en uitlating waarover aan partijen voldoende gelegenheid is gegeven, lijdt uitzondering ingeval een partij afstand doet van de in het beginsel van hoor en wederhoor gelegen bescherming. Die afstand kan onder meer besloten liggen in een afspraak tussen de rechter en de partijen dat zij zich na de mondelinge behandeling – waarna de behandeling van een zaak in beginsel is gesloten – nog nader schriftelijk mogen uitlaten.
2. Als, in het hoger beroep tegen een faillietverklaring, een derde heeft toegezegd de steunvorderingen te zullen voldoen als de vernietiging wordt uitgesproken, bestaan de steunvorderingen dus nog ten tijde van de beslissing van de appelrechter op de faillissementsaanvraag en is dan dus nog steeds voldaan aan het pluraliteitsvereiste.
3. Het voldoen aan het pluraliteitsvereiste is een noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde om te kunnen aannemen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. (meer…)

HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:773 (Avonwick Holdings/VI Holding)

Voor het antwoord op de vraag wanneer ‘een eis in de hoofdzaak is ingesteld’ als bedoeld in art. 700 lid 3 Rv, is niet bepalend wanneer de wederpartij (de beslagdebiteur) van het instellen van de eis in de hoofdzaak op de hoogte is (gesteld). Beslissend is het moment waarop de procedure in de hoofdzaak aanhangig is. Aan het ingesteld zijn (aanhangig zijn) van de eis in de hoofdzaak staat niet in de weg dat de proceshandeling een ‘ex parte’-karakter heeft. (meer…)

HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:677 (TMG/Staat)

1. Voor het gaan lopen van de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW van een vordering tot schadevergoeding wegens onjuiste implementatie van een Europese richtlijn is daadwerkelijke bekendheid van de benadeelde met de juridische beoordeling van de implementatie niet vereist.
2. Zolang geen juiste implementatie van een Europese richtlijn plaatsvindt, levert dit iedere dag een zelfstandige onrechtmatige daad van de Staat, zodat daarop gegronde vorderingen afzonderlijk verjaren.

(meer…)

Cassatieblog.nl