HR 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1536
Het Gemeenschappelijk Hof heeft een tussenbeschikking van het Gerecht bevestigd. Deze beschikking van het Gemeenschappelijk Hof is zelf ook een tussenbeschikking. Het cassatieberoep tegen deze tussenbeschikking is niet-ontvankelijk. Voor ontvankelijkheid is niet voldoende dat het Hof vergunning had verleend om hoger beroep in te stellen van de beschikking van het Gerecht.
Feiten
De vrouw heeft bij het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het gerecht heeft haar ontvankelijk verklaard in dit verzoek. Het hof heeft aan de man vergunning verleend om tussentijds in hoger beroep te komen van deze beschikking van het gerecht. De man heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Het hof heeft de beschikking van het gerecht bevestigd en de zaak terugverwezen naar het gerecht voor verdere behandeling. De man heeft tegen deze beslissing van het hof cassatieberoep ingesteld.
Hoge Raad
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep niet-ontvankelijk. Hij wijst op art. 1 lid 1 Rijkswet rechtsmacht Hoge Raad voor Aruba, Curaçao, Sint-Maarten en voor Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. Op grond van deze bepaling neemt de Hoge Raad op overeenkomstige wijze en met overeenkomstige rechtsgevolgen kennis van een cassatieberoep in burgerlijke en strafzaken uit het Caribische deel van het Koninkrijk, als ten aanzien van zaken uit het Europese deel van het Koninkrijk. Dat betekent dat art. 401a en 426 lid 4 Rv van toepassing zijn op de onderhavige zaak.
De Hoge Raad wijst er vervolgens op dat de beschikking van het gerecht waarvan de man in hoger beroep is gekomen een tussenbeschikking is. Daarin werd namelijk niet door een uitdrukkelijk dictum voor enige deel van het verzochte een einde gemaakt aan het geding. Het hof heeft deze tussenbeschikking van het gerecht bevestigd. Daarom is de beschikking van het hof eveneens een tussenbeschikking.
Op grond van art. 426 lid 4 Rv in verbinding met art. 401a lid 2 Rv kan beroep in cassatie van deze tussenbeschikking van het hof slechts worden ingesteld tegelijk met dat van de eindbeschikking. Het hof had immers niet anders bepaald en de overige uitzonderingen van art. 401a Rv zijn evenmin van toepassing. Voor ontvankelijkheid in het cassatieberoep is niet voldoende dat het hof vergunning had verleend om hoger beroep in te stellen van de beschikking van het gerecht.
Afdoening
De Hoge Raad verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn beroep. Dat is in lijn met de conclusie van A-G Lindenbergh, zij het dat de A-G tot niet-ontvankelijkheid op grond van art. 80a RO concludeerde.