HR 19 september 2025 ECLI:NL:HR:2025:1322 

Bij de beoordeling van geschillen omtrent de uitoefening van gezamenlijk gezag neemt de rechter een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt (art. 1:253a lid 1 BW). Dit betekent echter niet dat het belang van het kind altijd zwaarder weegt dan andere belangen. In dit geval heeft het hof dit ofwel miskend, ofwel zijn beslissing onvoldoende gemotiveerd door in zijn afweging niet een aantal persoonlijke omstandigheden van de moeder te betrekken.

De feiten en de beslissingen in de feitelijke instanties

Uit het in 2017 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is in 2015 het kind geboren. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over het kind. Het kind heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder in Zuid-Holland. In het ouderschapsplan zijn de vader en de moeder onder meer overeengekomen dat wanneer de minderjarige opgevangen moet worden, de andere ouder hiervoor wordt gevraagd. Als de andere ouder niet beschikbaar is, wordt een derde benaderd. In 2022 is de vader verhuisd van Zuid-Holland naar Friesland.

De moeder heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat zij en de vader geen toestemming van elkaar nodig hebben voor het inschakelen van vervangende opvang en dat de andere ouder niet de eerste keus hoeft te zijn. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Zij overwoog dat de ouders ter zitting met elkaar hadden afgesproken dat de passage over de opvang van het kind uit het ouderschapsplan werd gehaald. Daarbij zijn zij onder andere overeengekomen dat de moeder het kind niet zal onderbrengen bij leden van de Scientology-kerk of hem daar mee naartoe zal nemen, indien zij geen opvang heeft, aldus de rechtbank. Deze afspraken leenden zich volgens de rechtbank niet voor opname in het dictum, maar zij ging ervan uit dat beide ouders deze afspraken zouden nakomen.

In hoger beroep heeft de moeder het verzoek herhaald en het hof aanvullend verzocht te bepalen dat ook familieleden die lid zijn van de Scientology-kerk de minderjarige mogen opvangen. Het hof overwoog dat partijen geen bezwaar hadden tegen de afspraak dat het kind niet zou worden opgevangen binnen de Scientology kerk of door leden daarvan. Volgens het hof was het de moeder wel toegestaan om samen met het kind familieleden te bezoeken die lid zijn van de Scientology-kerk. Het belang van de moeder en het kind ging volgens het hof echter niet zo ver dat dit tevens inhield dat het kind door die familieleden zou moeten worden opgevangen als de moeder afwezig is.

Hoge Raad

In cassatie klaagde de moeder eerst over het oordeel van het hof dat partijen geen bezwaar hadden tegen de afspraak dat de minderjarige niet zou worden opgevangen binnen de Scientology-kerk of door leden daarvan. Deze klacht slaagt. Volgens de Hoge Raad heeft het hof in zijn oordeel dat geen van beide partijen bezwaar heeft tegen de afspraak dat de minderjarige niet zal worden opgevangen binnen de Scientology-kerk of door leden daarvan, niet kenbaar de in hoger beroep door de moeder aangevoerde bezwaren tegen de weergave van de afspraak door de rechtbank betrokken.

De tweede klacht van de moeder betrof het oordeel van het hof dat het belang van de moeder en van de minderjarige niet zo ver gaat dat dit tevens inhoudt dat de minderjarige door familieleden zou moeten worden opgevangen als de moeder afwezig is. De moeder voerde aan dat het hof niet kenbaar haar essentiële stellingname over haar persoonlijke omstandigheden in zijn oordeel had betrokken.

Deze klacht slaagt ook. De Hoge Raad stelt voorop dat de rechter bij zijn beslissing over geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in art. 1:253a lid 1 BW alle omstandigheden van het geval in acht moeten nemen. Dat in art. 1:253a BW is bepaald dat de rechter zodanige beslissing neemt als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt, wil niet zeggen dat het belang van het kind altijd zwaarder weegt dan andere belangen. De rechter zal bij zijn beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen. In voorkomend geval kan dit ook ertoe leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten belangenafweging (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901). Volgens de Hoge Raad heeft het hof dit hetzij miskend, hetzij zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd door daarin niet de volgende, door de moeder aangevoerde omstandigheden te betrekken:

– de moeder is zelfstandig ondernemer en neemt het grootste deel van de zorg voor de minderjarige op zich, zeker sinds de verhuizing van de vader;

– de vader draagt financieel niets bij;

– dit betekent dat de moeder belang heeft bij betrouwbare, flexibele en kosteloze opvang en de familieleden van de moeder voorzien daarin;

– dit is ook in het belang van de minderjarige, die een goede band heeft met de familieleden van de moeder;

– een groot deel van de familie van de moeder is ook lid van de Scientology-kerk.

Afdoening

De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking. Dit oordeel is in lijn met de conclusie van A-G Coenraad.

Share This

Cassatieblog.nl