Dossier: Huurrecht


HR 15 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:389

De opschortingsbevoegdheid van art. 6:262 lid 1 BW geldt ook voor partijen bij een huurovereenkomst. Daarbij staan de verplichtingen tot het verschaffen van huurgenot en tot het betalen van de huur tegenover elkaar. Dat ontbinding van een huurovereenkomst met betrekking tot een gebouwde onroerende zaak enkel door de rechter kan geschieden, staat niet aan opschorting door de verhuurder in de weg. (meer…)

HR 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:53

 Een huurder of verhuurder kan zich na een uitspraak van de voorzitter van de huurcommissie rechtstreeks tot de kantonrechter wenden. Het is niet vereist eerst in verzet te gaan bij huurcommissie. (meer…)

HR 15 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:389

Is het mogelijk dat een verhuurder de nakoming van zijn verplichting om huurgenot te verschaffen, opschort? Een huurder kan achteraf de huurachterstand aanzuiveren, maar een verhuurder kan niet achteraf huurgenot verschaffen. Maakt dat uit? En in hoeverre verhoudt opschorting zich tot ontbinding in huurzaken? In het arrest van 15 maart 2024 geeft de Hoge Raad uitleg over de opschortingsmogelijkheden van een verhuurder (buiten gevallen van eigenrichting). Giel Wind bespreekt deze uitspraak.

Cassatievlog #092 is ook als podcast beschikbaar

 

HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:25 (Woonwagenbewoner/Gemeente Haarlem)

De ontruiming van een woning – of, zoals hier, een woonwagenstandplaats – vormt een (soms te rechtvaardigen) inmenging op het recht op eerbiediging van de woning (art. 8 EVRM). Wanneer dit grondrecht als verweer opgeworpen wordt, moet de rechter dat verweer gedetailleerd onderzoeken en zijn beslissing daaromtrent afdoende motiveren. (meer…)

HR 15 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1215

Voor de verschuldigdheid, door de verhuurder, van een bijdrage in de kosten van verhuizing vanwege renovatie volstaat dat de huurder het gehuurde wegens de renovatie moet verlaten. Niet vereist is dat de huurder enig deel van de inboedel verhuist. (meer…)

Cassatieblog 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1059

Uit het bewijsvermoeden van art. 7:218 lid 2 BW vloeit voort dat schade aan het gehuurde, ontstaan gedurende de looptijd van de huurovereenkomst, wordt vermoed te zijn veroorzaakt door een tekortkoming van de huurder. Voor ontzenuwing van het bewijsvermoeden kan voldoende zijn dat twijfel is ontstaan over de oorzaak van de schade. (meer…)

Cassatieblog.nl