

Cassatievlog #119 | Voorwaardelijke invrijheidstelling bij tenuitvoerlegging van buitenlandse sancties
HR 17 januari 2025 ECLI:NL:HR:2025:88 en ECLI:NL:HR:2025:89
Als een Nederlander in een andere EU-lidstaat wordt veroordeeld, kan Nederland besluiten de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf over te nemen. In dat geval wordt de tenuitvoerlegging beheerst door Nederlands recht en geldt in beginsel het Nederlandse regime voor voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Door verschillen met het v.i.-regime in de beslissingsstaat, kan het overnemen van de straf de facto leiden tot een strafverzwaring. De Hoge Raad gaat in twee uitspraken in op de mogelijkheden voor de Staat en de veroordeelde (in de vorm van rechtsbescherming) om zo’n strafverzwaring te voorkomen. In drie minuten bespreekt Matthijs Bakker deze uitspraken.

Regels over rechterswissel gelden ook voor raden (niet-rechters)
HR 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:114
De vaste rechtspraak van de Hoge Raad over een rechterswissel na mondelinge behandeling, is ook van toepassing op raden (niet-rechters) in zaken die door de Ondernemingskamer worden behandeld. Lees meer…

Kennisclip Hoger beroep #13: Bewijs en bewijsaanbiedingen
Kennisclip Hoger beroep #13: Bewijs en bewijsaanbiedingen
Geldt in hoger beroep hetzelfde ten aanzien van bewijs als in eerste aanleg? En wat verwachten gerechtshoven van partijen als het gaat om bewijs? In deze kennisclip gaat Jerre de Jong in op bewijs en bewijsaanbiedingen in hoger beroep. Hij bespreekt daarbij ook de eisen die de Hoge Raad stelt aan een aanbod tot getuigenbewijs in hoger beroep.
Benieuwd naar meer? Klik de link en bekijk de 17-delige serie Kennisclips Hoger Beroep op ons YouTube kanaal.

Procedures over vernietiging van arbitrages over misgelopen investeringen op de Krim
HR 6 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1807; ECLI:NL:HR:2024:1810; ECLI:NL:HR:2024:1812; ECLI:NL:HR:2024:1813.
Achtergrond
Een bank, vastgoedinvesteerders, gasmaatschappijen en een luchthaven (de investeerders) zijn bij het Permanente Hof van Arbitrage (PHA) een arbitrageprocedure begonnen tegen de Russische Federatie op basis van een tussen Oekraïne en de Russische Federatie gesloten bilateraal investeringsverdrag (BIT 1998). Volgens de investeerders zijn de investeringen die zij deden op de Krim onteigend in strijd met dit verdrag na de incorporatie van de Krim door de Russische Federatie, waardoor zij schade hebben geleden.
Het PHA heeft in alle procedures een tussenuitspraak gewezen, waarin het heeft geoordeeld dat het bevoegd is om van de vorderingen van de investeerders kennis te nemen. Bij (gedeeltelijke) einduitspraak heeft het PHA in de zaken geoordeeld dat de Russische Federatie het BIT 1998 heeft geschonden.
De Russische Federatie heeft bij de Nederlandse rechter op meerdere gronden vernietiging van de arbitrale uitspraken gevorderd. Het hof heeft de vorderingen van de Russische Federatie afgewezen (link, link, link, link). Tegen deze beslissingen heeft de Russische Federatie cassatieberoep ingesteld. Lees meer…

Koerswijzigingsschade bij online casino
HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1910
Het Gemeenschappelijk Hof was klaarblijkelijk van oordeel dat een andere valuta dan de Turkse lira niet relevant was voor de in Turkije woonachtige speler. De afwijzing van koerswijzigingsschade kan daarmee standhouden. De cessie aan het Curaçaose SBGOK maakt daarbij geen verschil. Het recht van een schuldeiser om betaling in de plaatselijke valuta te vorderen (art. 6:123 BW(C)), is hier niet van belang, daarvoor geldt namelijk de koers van de dag van betaling. Lees meer…

Art. 6:233 sub b BW is niet van toepassing op algemene voorwaarden overeengekomen onder het oud-BW
HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1912 (eisers / Gemeente Utrecht)
De vernietigingsgrond van art. 6:233 sub b BW (bij onvoldoende mogelijkheid van voorafgaande kennisneming) is niet van toepassing op algemene voorwaarden die zijn overeenkomen vóór inwerkingtreding van het huidige BW. Lees meer…

Kennisclip Hoger beroep #10: Tweeconclusieregel
Kennisclip Hoger Beroep #10: Twee-conclusie-regel
Wat is de tweeconclusieregel? En wat zijn de uitzonderingen op de tweeconclusieregel? In deze kennisclip gaat Martijn Scheltema in op deze vragen.
Benieuwd naar meer? Klik de link en bekijk de 17-delige serie Kennisclips Hoger Beroep op ons YouTube kanaal.

Wvggz: onderzoeksplicht rechter naar bereidheid betrokkene om te worden gehoord
HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1890
Bij de beoordeling van zorgmachtigingen moet de rechter onderzoeken of en vaststellen dat betrokkene, indien niet verschenen bij de mondelinge behandeling, niet bereid is zich te doen horen. De enkele vaststelling dat betrokkene niet bij de mondelinge behandeling aanwezig wilde zijn, is daartoe onvoldoende. Lees meer…

Cassatievlog #118 | ‘Eerste aflossing’ ex art. 349a lid 1 Fw
Hoge Raad 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1913
In dit arrest beantwoordt de Hoge Raad prejudiciële vragen over het aanvangsmoment van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit de WSNP. De Hoge Raad oordeelt dat in art. 349a lid 1 Fw met ‘de eerste aflossing’ wordt bedoeld de eerste aflossing tijdens het minnelijke traject van schuldhulpverlening. De Hoge Raad oordeelt verder dat de inspanningsplicht die gedurende het minnelijke traject op de schuldenaar rust niet gelijk is aan, maar wel vergelijkbaar is met de inspanningsplicht die geldt gedurende de wettelijke schuldsaneringsregeling. Jellis Jansen bespreekt het arrest.
Cassatievlog #118 is ook in podcast vorm beschikbaar. Beluister hier de podcast of via uw favoriete podcastkanaal.

Wat is de ‘eerste aflossing’ in de zin van art. 349a lid 1 Fw?
HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1913 (eerste WSNP-aflossing)
Met de in art. 349a lid 1 Fw bedoelde eerste aflossing in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling wordt bedoeld: de eerste aflossing tijdens het minnelijke traject van schuldhulpverlening. Als de rechter die oordeelt over toepassing van de schuldsaneringsregeling vaststelt dat de schuldenaar zich tijdens het minnelijke voortraject voldoende heeft ingespannen ten behoeve van zijn schuldeisers, staat de eventuele omstandigheid dat de verplichtingen die voortvloeien uit het minnelijke voortraject niet geheel gelijk zijn aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, niet eraan in de weg om de termijn van de schuldsaneringsregeling te laten lopen vanaf de dag waarop de eerste aflossing is gedaan. Lees meer…