HR 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148 (cassatie in belang der wet)

De wet biedt geen grondslag om het perspectiefbesluit van een gecertificeerde instelling als zodanig ter toetsing aan een rechter voor te leggen. Als de wetgever dat wenselijk acht, is het aan de wetgever om daarvoor in een rechtsgang te voorzien.

De Hoge Raad heeft in een cassatie in belang der wet uitleg gegeven over de rechtsbescherming tegen een zogenaamd ‘perspectiefbesluit’. Een perspectiefbesluit is de standpuntbepaling van een gecertificeerde instelling dat terugplaatsing van een uithuisgeplaatste minderjarige (kind) bij de ouders niet meer aan de orde is, en dat het opgroeiprespectief van het kind het kind ergens anders ligt. Het perspectiefbesluit speelt een grote rol in het traject van ondertoezichtstelling van kinderen en de eventuele beëindiging van het gezag van de ouders.

Het perspectiefbesluit als zodanig kent echter geen wettelijke grondslag.   De wet verbindt daaraan geen rechtsgevolgen en voorziet niet in een specifieke rechtsgang om het perspectiefbesluit als zodanig ter beoordeling aan de rechter voor te leggen. In haar vordering tot cassatie in belang der wet werpt A-G Lückers de vraag op of (desondanks) het mogelijk is om het perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter toetsing voor te leggen.

De Hoge Raad oordeelt van niet. Ter onderbouwing van zijn oordeel gaat de Hoge Raad eerst in op de bestaande rechtsbescherming. Zo zijn er verschillende mogelijkheden om beslissingen, maatregelen of verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het perspectiefbesluit aan de rechter voor te leggen. Bij de beoordeling van die beslissingen, maatregelen of verzoeken speelt het opgroeiperspectief van het kind een rol en kan het standpunt van de gecertificeerde instelling daarover (het perspectiefbesluit) ook ter discussie worden gesteld.

Naast deze specifieke rechtsgangen, kent Boek 1 BW ook de geschillenregeling van art. 1:262b BW. Op grond van die regeling kunnen geschillen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling worden voorgelegd aan de kinderrechter, voor zover die geschillen niet al vallen onder het klachtrecht van art. 4.2.1 Jeugdwet. Ook via deze regeling kan het perspectiefbesluit indirect ter discussie worden gesteld. Art. 1:262b BW biedt volgens de Hoge Raad echter geen grondslag om het perspectiefbesluit als zodanig (dus: zelfstandig) ter discussie te stellen. De Hoge Raad voegt daaraan toe dat, als de wetgever het wenselijk acht dat het perspectiefbesluit als zodanig door de rechter kan worden getoetst, het aan de wetgever is om daarvoor binnen het stelsel van Boek 1 BW in een rechtsgang te voorzien.

Cassatieblog.nl

Share This