HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1933

Een partij die een beroep doet op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid kan dit in cassatie voor het eerst onderbouwen met feiten en omstandigheden die haar pas na de bestreden rechterlijke beslissing bekend zijn geworden.

In deze zaak hebben eisers tot cassatie geklaagd dat het bestreden arrest van het hof niet voldoet aan de eisen die art. 6 lid 1 EVRM stelt omdat een van de raadsheren die het arrest heeft gewezen niet voldeed aan het vereiste van onpartijdigheid. Eisers hebben daarbij een beroep gedaan op omstandigheden waarmee zij pas bekend werden nadat het bestreden arrest was gewezen. Eisers hebben deze omstandigheden aangevoerd in het middel zelf én in een ‘conclusie tot aanvulling van de gronden’. Met die laatste omstandigheden waren eisers pas na indiening van de procesinleiding bekend geraakt.

Bij zijn beoordeling stelt de Hoge Raad, onder verwijzing naar zijn arrest van 25 november 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1738, waarover CB 2023-36], het volgende voorop:

“3.1.2  Op grond van feiten en omstandigheden die haar pas na een rechterlijke beslissing bekend zijn geworden, kan een partij voor wie tegen die beslissing – zo nodig met toepassing van een doorbrekingsgrond – een rechtsmiddel openstaat, door aanwending daarvan die beslissing aanvechten op de grond dat wegens het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter(s) geen sprake is geweest van een eerlijke procedure (fair trial) als bedoeld in art. 6 EVRM. (…)”

Volgens de Hoge Raad volgt hieruit dat deze feiten en omstandigheden voor het eerst in cassatie kunnen worden aangevoerd. Ten aanzien van deze feiten en omstandigheden geldt dus niet het vereiste dat de feitelijke grondslag van de cassatiemiddelen alleen kan worden gevonden in de bestreden uitspraak en de stukken van het geding (art. 419 lid 2 Rv). De feiten en omstandigheden kunnen zelfs worden aangevoerd na het indienen van de procesinleiding, mits de partij daarmee niet eerder bekend was. De Hoge Raad ziet namelijk aanleiding om acht te slaan op de omstandigheden die eisers hebben aangevoerd bij ‘conclusie tot aanvulling van de gronden’ (r.o. 3.1.2).

De Hoge Raad herhaalt vervolgens zijn eerdere rechtspraak over de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van art. 6 lid 1 EVRM (zie over die rechtspraak ook CB 2023-36, CB 2019-2). Uitgangspunt is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dat is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze procespartij dienaangaande bestaande vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is (r.o. 3.1.3). Met toepassing van deze maatstaf komt de Hoge Raad in de onderhavige zaak tot de conclusie dat de aangevoerde omstandigheden niet de vrees rechtvaardigen dat de raadsheer partijdig was (r.o. 3.1.4).

Dit laatste vond ook A-G Snijders. Op enkele andere punten wijkt zijn conclusie echter wel af van het oordeel van de Hoge Raad. Daar waar de Hoge Raad het cassatieberoep verwerpt, concludeerde de A-G tot niet-ontvankelijkverklaring van eisers in dit cassatieberoep. Eisers hadden de procesinleiding weliswaar tijdig ingediend, maar die procesinleiding was niet opgesteld en ingediend door een advocaat bij de Hoge Raad, en was ingediend per fax en niet langs elektronische weg, zoals art. 30c lid 1 Rv voorschrijft. Deze verzuimen konden alleen worden hersteld door dezelfde procesinleiding op de juiste wijze te laten indienen, maar dit was volgens de A-G niet gebeurd. Op dit punt leest de Hoge Raad de nieuwe procesinleiding dus welwillend. Volgens de A-G voldeed het middel ook niet aan de eis dat de nieuwe feiten in cassatie aanstonds als vaststaand kunnen worden aangenomen of aanstonds voldoende in cassatie worden aangetoond. De A-G liet ook de ‘conclusie tot aanvulling van de gronden’ buiten beschouwing, omdat de cassatiemiddelen binnen de wettelijke cassatietermijn moeten zijn geformuleerd en de wet overigens ook niet in het nemen van een dergelijk stuk voorziet.

Cassatieblog.nl

Share This