HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV3403 (X c.s./Karadzic)
Een procespartij mag niet worden gedwongen als getuige een verklaring af te leggen (art. 173 lid 1 Rv). Dit brengt mee dat aan een weigerachtige partijgetuige geen dwangsom kan worden opgelegd om hem alsnog tot het afleggen van een verklaring te bewegen.
Radovan Karadzic staat als verdachte terecht voor het International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia (ICTY), gevestigd in Den Haag, en is op last van het ICTY gedetineerd in de United Nations Detention Unit (UNDU). In 2008 heeft de rechter te New York een verzoek om internationale rechtshulp ingediend dat ertoe strekt dat Karadzic als getuige zal worden gehoord ten aanzien van de aard, plaats, status en omvang van zijn vermogen. Deze informatie wordt van Karadzic verlangd in verband met de bewijsvergaring in een procedure voor de Amerikaanse rechter waarin verhaal wordt gezocht voor een ten laste van Karadzic aan verzoekers toegekende schadevergoeding van $ 745 miljoen.
De rechtbank heeft een getuigenverhoor van Karadzic bepaald. Karadzic is op de vastgestelde datum voor de rechtbank verschenen, maar heeft vervolgens kenbaar gemaakt dat hij geen enkele vraag zou beantwoorden. Hij beriep zich daarbij op het non-selfincrimination principle, oftewel het beginsel dat niemand gedwongen kan worden tegen zichzelf een getuigenis af te leggen. De rechtbank heeft vervolgens bij beschikking de verzoeken om Karadzic opnieuw te horen en hem, in het geval dat hij opnieuw weigert te verklaren, een dwangsom op te leggen, afgewezen en het getuigenverhoor gesloten.
Verzoekers zijn tegen deze beschikking in hoger beroep gekomen. Bij tussenbeschikking heeft het hof geoordeeld dat ook een partijgetuige verplicht is getuigenis af te leggen, en dat Karadzic zich niet op een verschoningsrecht kan beroepen op de wijze waarop hij dat ter zitting van de rechtbank heeft gedaan. Het hof heeft de in hoger beroep bestreden beschikking vernietigd, het getuigenverhoor van Karadzic heropend en bepaald dat Karadzic op een nader te bepalen datum zou worden gehoord. Karadzic weigerde echter om vanuit de UNDU naar de plaats van verhoor te komen en heeft dus geen verklaring afgelegd.
In zijn eindbeschikking heeft het hof, kort samengevat, geoordeeld dat Karadzic niet heeft voldaan aan zijn verplichting als getuige een verklaring af te leggen, maar dat hem geen dwangsom kan worden opgelegd en dat thans geen middelen aanwezig zijn om Karadzic tot spreken te dwingen, zodat het getuigenverhoor moet worden gesloten. In cassatie gaat het om de vraag of aan een weigerachtige partijgetuige dwangsommen kunnen worden opgelegd.
De Hoge Raad stelt bij de beoordeling van die vraag voorop dat op het getuigenverhoor van Karadzic het Nederlandse procesrecht van toepassing is. Dat het getuigenverhoor plaatsvindt in het kader van de uitvoering van een verzoek door de Amerikaanse rechter is voor het al dan niet opleggen van een dwangsom niet relevant. Artikel 10 van het Haags Bewijsverdrag, waarbij zowel de Verenigde Staten als Nederland, partij zijn, bepaalt immers dat de rechter bij de uitvoering van het verzoek “de daartoe passende dwangmiddelen” toepast die in zijn eigen wet zijn voorzien, “in de gevallen en in de gelijke mate als zij daartoe verplicht zou zijn bij de uitvoering van een dergelijk verzoek van de autoriteiten van de eigen Staat, of bij het gevolg geven aan een daartoe strekkend verzoek van een belanghebbende partij”.
In art. 173 lid 1 Rv is bepaald dat een partijgetuige, in tegenstelling tot andere weigerachtige getuigen, niet in gijzeling kan worden genomen om hem te verplichten een verklaring af te leggen. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de wetgever het beginsel dat niemand gedwongen kan worden tegen zichzelf een getuigenis af te leggen in ruimer omvang wilde laten prevaleren ten aanzien van een procespartij. De wetgever heeft hiermee echter niet méér beoogd dan de dwangmiddelen die in gewone omstandigheden de getuige tot spreken kunnen bewegen, buiten toepassing te laten. De partijgetuige is dus wel degelijk tot spreken verplicht, alleen kan hij daartoe niet gedwongen worden.
Met inachtneming van het voorgaande oordeelt de Hoge Raad als volgt:
“Deze thans in artikel 173 lid 1 Rv. opgenomen regel strekt er derhalve onmiskenbaar toe dat een procespartij niet gedwongen mag worden als getuige een verklaring af te leggen. Daarmee is niet verenigbaar dat aan degene die is opgeroepen om als getuige te worden gehoord in verband met een geding waarin hij als partij wordt aangemerkt, doch weigert de hem te stellen vragen te beantwoorden, een dwangsom kan worden opgelegd teneinde hem alsnog tot het afleggen van de getuigenis te bewegen.
Nu Karadzic in de onderhavige procedure, erop gericht ter uitvoering van het hierboven genoemde rechtshulpverzoek diens verklaring op te nemen, als partijgetuige in de zin van artikel 164 Rv. is aangemerkt, heeft het hof, in aanmerking genomen hetgeen in artikel 10 van het Haags Bewijsverdrag is bepaald, terecht geoordeeld dat als uitgangspunt heeft te gelden dat het opleggen van een dwangsom aan een weigerachtige partijgetuige niet toelaatbaar is.”
De Hoge Raad verwerpt daarom het cassatieberoep.