HR 16 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2093
Als de appelrechter naar een uitspraak in een andere, samenhangende, procedure verwijst, maar zijn uitspraak daarmee onverenigbaar is, kan dit een motiveringsgebrek zijn waardoor de uitspraak in cassatie vernietigbaar is.
Als een uitspraak door de Hoge Raad alleen wordt vernietigd wegens een motiveringsgebrek, terwijl er verder weinig juridisch aan te beleven valt, dan bespreken we dat arrest niet altijd op Cassatieblog. Maar in deze zaak zijn zowel de feiten als een aspect van de beslissing van de Hoge Raad de moeite van het bespreken waard.
Een opvallende transactie
Een 98-jarige man verkoopt en levert twee percelen land in Aruba aan de vennootschap van zijn (niet-erkende) zoon, voor 2,4 miljoen dollar. 1 miljoen dollar wordt “betaald” met een schuldbekentenis, en 1,4 miljoen dollar met een cheque. Die cheque is uitgeschreven van de rekening van een andere vennootschap van de zoon. Op laatstgenoemde rekening is eerder met een cheque 1 miljoen dollar gestort van de rekening van de vader. Na de “betaling” wordt bovendien de cheque van 1,4 miljoen dollar weer geëndosseerd aan de laatstgenoemde vennootschap van de zoon. De ene vennootschap van de zoon heeft dan dus het land dat 2,4 miljoen dollar waard is, de andere vennootschap heeft dat land deels “betaald” met geld dat van de vader afkomstig is en heeft dat geld vervolgens weer teruggekregen, en de vader heeft een schuldbekentenis van 1 miljoen dollar waarop niet is ingelost, en netto 1 miljoen dollar minder op zijn bankrekening. (Lees het voorgaande rustig nog een keer.) Na het overlijden van de vader stappen de andere (erkende) kinderen naar de rechter, omdat hun broer volgens hen misbruik heeft gemaakt van zijn positie als vertrouwenspersoon van hun hoogbejaarde vader, en hem het land en geld zou hebben ontfutseld. Zij beginnen daarom twee procedures: zij willen het land terug van de ene vennootschap, en het geld terug van de andere vennootschap en hun broer.
Het gerecht en het hof draaien de koop inderdaad terug: het land moet worden teruggeleverd. Het gerecht veroordeelt de andere vennootschap om 1,4 miljoen dollar terug te betalen aan de boedel, en het hof bevestigt dat oordeel. De broer wordt echter niet veroordeeld door het gerecht, waarop de erven in appel gaan: de andere vennootschap biedt namelijk geen verhaal. Eerst verklaart het hof de erven niet-ontvankelijk wegens het niet-tijdig betalen van griffierecht. Ten onrechte, en het vonnis gaat onderuit in cassatie (zie mijn bespreking op Cassatieblog hier). Na verwijzing krijgen de erven echter nog steeds geen gelijk van het hof: nu de koop is teruggedraaid, valt volgens het hof niet in te zien dat de erven schade hebben geleden. De betaalde koopsom van 1,4 miljoen moest door de vernietiging van de koop terug naar de andere vennootschap, en dus kan die betaling niet meer als onverschuldigd worden gezien, aldus het hof.
In cassatie
Bij de Hoge Raad gaat dit oordeel op twee punten onderuit. In de eerste plaats hadden de erven wel degelijk duidelijk gesteld dat zij schade hadden geleden doordat hun broer geld van hun vader had ontfutseld dat uiteindelijk bij de andere vennootschap terecht is gekomen, die nu geen verhaal biedt.
In de tweede plaats – en dat is procesrechtelijk interessanter – was het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd, omdat het in strijd was met het vonnis van het hof in het hoger beroep van de andere vennootschap: in dat vonnis had het hof geoordeeld dat onverschuldigd was betaald aan de andere vennootschap. Dat klopt dus niet met het vonnis waarin het hof heeft geoordeeld dat onvoldoende is gebleken dat die betaling onverschuldigd was.
Nu is het ene vonnis gewezen tussen de erven en de andere vennootschap, en het andere vonnis tussen de erven en hun broer. Er is dus geen gezag van gewijsde dat aan tegenstrijdige vonnissen in de weg zou kunnen staan. In deze zaak was echter duidelijk van samenhangende vonnissen, die (zo is in cassatie betoogd) ook naar elkaar verwezen:
“In aanmerking genomen dat het hof bij de beoordeling van het onderhavige beroep heeft betrokken dat het vonnis in de zaak van [de erven] tegen [de andere vennootschap] in hoger beroep was bevestigd (zie hiervoor in 3.2.3), is zijn oordeel dat niet is gebleken dat de (terug)betaling van USD 1.400.000 door erflater aan [de andere vennootschap] nog een onverschuldigd karakter draagt (rov. 2.8), onbegrijpelijk.”
De erven zijn in deze zaak bijgestaan door de auteur en Maarten Jansen.