HR 4 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2461
Het verlenen van akte niet-dienen aan een appellant die zijn memorie van grieven niet heeft genomen kwalificeert als een eindbeslissing. Gelet op het ingrijpende gevolg van het niet-dienen van grieven in hoger beroep, zal het hof op verzoek van de appellant moeten nagaan of de eisen van een goede procesorde meebrengen dat van die eindbeslissing moet worden teruggekomen.
Akte niet-dienen
Artikel 133 lid 4 Rv luidt: “Wanneer een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen, vervalt het recht om de desbetreffende proceshandeling te verrichten”. De rechter legt dit vast in een ‘akte niet-dienen’. In deze dagvaardingszaak had appellante hoger beroep ingesteld. De zaak is een aantal keren aangehouden voor het nemen van een memorie van grieven, waarna appellante peremptoir is gesteld en akte niet-dienen is aangezegd. Vervolgens heeft het hof akte van niet-dienen verleend. Hierna heeft appellante aan het hof verzocht alsnog een memorie van grieven te mogen nemen. De (nieuwe) advocaat van appellante heeft aangevoerd dat de peremptoirstelling was toegestuurd naar een onjuist kantooradres van de voormalige advocaat van appellante, waardoor deze appellante niet heeft bereikt. Uiteindelijk heeft de rolraadsheer beslist dat appellante alsnog de memorie van grieven mocht nemen.
Akte niet-dienen is een eindbeslissing
In cassatie richt het middel zich met succes tegen deze rolbeslissing en de overweging van het hof die inhoudt dat “een rolbeslissing als het verlenen van een akte niet-dienen niet is aan te merken als een beslissing waarbij over een materieel geschilpunt definitief wordt beslist zodanig dat de rechter daarvan slechts onder bijzondere omstandigheden kan terugkomen.”
In eerdere jurisprudentie is echter uitgemaakt dat een beslissing waarin akte niet-dienen wordt verleend een tussenvonnis of –arrest is waarbij een eindbeslissing wordt gegeven. Van deze beslissing mag in beginsel niet worden terug gekomen (zie bijvoorbeeld: HR 1 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2640, NJ 1999/563).
De Hoge Raad gaat vervolgens in op de vraag wanneer het hof kan of moet terugkomen van het verlenen van akte niet-dienen:
“4.2.2 (…) Gelet op het ingrijpende gevolg van het niet-dienen van grieven in hoger beroep, zal (de rolraadsheer van) het hof evenwel op verzoek van de appellant moeten nagaan of de eisen van een goede procesorde meebrengen dat van die eindbeslissing moet worden teruggekomen. Dat is bijvoorbeeld het geval indien die beslissing blijkt te berusten op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag, en voorts ingeval het op grond van een afweging van de aard van de fout die tot het niet nemen van het betrokken gedingstuk leidde en van alle betrokken belangen en omstandigheden, onaanvaardbaar zou zijn om aan de gegeven beslissing vast te houden en geen gelegenheid te geven tot herstel van de fout.”
Deze overweging is in lijn met eerdere rechtspraak, waar de Hoge Raad ook naar verwijst. Zo valt een administratieve vergissing van de griffie wel onder de uitzondering om terug te komen van een dergelijke eindbeslissing (HR 1 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2640, NJ 1999/563). Ook is de rechter niet gebonden aan een eindbeslissing in zijn tussenuitspraak die berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag, omdat voorkomen moet worden dat de rechter op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800, NJ 2008/553).
De rechter die van een eindbeslissing uit een tussenuitspraak wil terugkomen zal in ieder geval nauwkeurig moet aangeven waarom hij dat doet, zo benadrukt de Hoge Raad. In dit geval heeft het hof met zijn oordeel dat van een beslissing kan worden teruggekomen ‘indien een afweging van belangen van de partijen daartoe noopt’ een onjuiste maatstaf gehanteerd.