Alle berichten met de tag: BW art. 6:262


HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:723

Een zieke werknemer mag zijn op art. 7:660a BW berustende re-integratieverplichtingen opschorten als de werkgever het gedurende de ziekte verschuldigde loon niet betaalt of heeft betaald. Deze verplichtingen staan tegenover elkaar in de zin van art. 6:262 lid 1 BW en tussen de loonvordering van de werknemer en zijn verbintenis tot nakoming van re-integratieverplichtingen bestaat voldoende samenhang om de opschorting te rechtvaardigen in de zin van art. 6:52 lid 1 BW.  (meer…)

HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3072 (Eurostrip/Velenturf q.q.)

Dat een partij zich niet kan beroepen op verrekening wegens een overeengekomen verrekeningsverbod, staat er niet aan in de weg dat zij zich op een opschortingsrecht kan beroepen als aan de eisen daarvoor is voldaan. (meer…)

HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:95

Aan het inroepen van het opschortingsrecht vanwege de ondeugdelijkheid van reeds uitgevoerde werkzaamheden staat niet in de weg dat het werk nog niet is opgeleverd. Ook het gegeven dat de gebreken zich nog lenen voor herstel staat daaraan niet in de weg. Het opschortingsrecht strekt er immers toe druk uit te oefenen op de wederpartij zodat hij zijn tegenprestatie levert en heeft mede het karakter van zekerheid voor de voldoening (door middel van verrekening) van de uit een mogelijk verzuim voortvloeiende schadevordering. (meer…)

HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4907 (Euretco/X)

Een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit de ene overeenkomst, kan opschorting rechtvaardigen van een verplichting die voortvloeit uit een daarmee samenhangende overeenkomst. Onzekerheid omtrent bestaan en omvang van een vordering uit wanprestatie doet niet af aan de opeisbaarheid daarvan en staat niet in de weg aan aanvaarding van een beroep op opschorting. De rechter zal moeten onderzoeken of de gestelde tegenvordering bestaat en of deze opschorting kan rechtvaardigen. Indien een afzonderlijke procedure – bijvoorbeeld arbitrage – gevolgd moet worden ter vaststelling van de tegenvordering, zal de rechter moeten volstaan met een voorshands oordeel omtrent die tegenvordering. Het aanhouden van de zaak verdient in dat laatste geval meestal de voorkeur. (meer…)

Cassatieblog.nl