Alle berichten met de tag: nationaliteitsrecht


HR 27 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:1024

Een minderjarige vreemdeling van zeven jaar of ouder verkrijgt het Nederlanderschap door erkenning door een Nederlander die zijn biologische ouderschap bij of binnen de termijn van één jaar na de erkenning aantoont door DNA-onderzoek. De rechter moet onderzoeken, zo nodig ambtshalve, of het DNA-bewijs voldoet aan de vereisten die volgen uit art. 4 lid 4 en lid 6 RWN. Dat geldt ook als het ouderschap al in het buitenland waar de erkenning heeft plaatsgevonden, is vastgesteld door DNA-onderzoek. (meer…)

HR 6 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1802

Een verzoek tot het geven van een verklaring voor recht op de voet van art. 1:26 BW dat een buitenlandse adoptiebeslissing aan de voorwaarden voor erkenning voldoet, kan ertoe leiden dat van rechtswege de Nederlandse nationaliteit wordt verkregen. De Staat moet in een dergelijke procedure als belanghebbende worden aangemerkt en kan dus hoger beroep instellen tegen een op de voet van art. 1:26 BW gegeven beslissing van de rechtbank. (meer…)

HR 8 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1163

Een vrouw met de Nederlandse nationaliteit die ten tijde van het aangaan van het huwelijk met een buitenlandse man zelf al de nationaliteit bezat van haar buitenlandse echtgenoot, verloor niet ingevolgde art. 5 WNI (zoals dat gold tot 1 maart 1964) haar Nederlandse nationaliteit.

(meer…)

HR 3 april 2020 ECLI:NL:HR:2020:593

De tienjaarstermijn van art. 15 lid 1, aanhef en onder c, RWN is aangevangen op het tijdstip waarop verweerster in cassatie (i) in het bezit van zowel de Nederlandse als de Surinaamse nationaliteit, (ii) als meerderjarige (iii) haar hoofdverblijf in Suriname had. (meer…)

HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:293

Ook buiten het geval dat het rechtsfeit of de rechtshandeling waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd is neergelegd in een door een bevoegde ambtenaar opgemaakte akte, kan grond bestaan voor erkenning daarvan. Daarvoor kan aanleiding bestaan als met voldoende zekerheid vaststaat dat naar buitenlands recht van het rechtsfeit of de rechtshandeling sprake is. Op degene die zich daarop beroept, rusten de stelplicht en bewijslast terzake. Voorts moeten er geen gronden zijn die zich tegen de erkenning verzetten. (meer…)

Cassatieblog.nl