Selecteer een pagina

Alle berichten met de tag: Fw art. 53


HR 23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2189 (Curatoren Eurocommerce/Rabobank)

In deze prejudiciële procedure staat de vraag centraal hoe een bank moet omgaan met stortingen op de rekening-courant in het zicht van faillissement van de rekeninghouder. De bank heeft (ook op grond van de algemene bankvoorwaarden) een openbaar pandrecht op al hetgeen de rekeninghouder van de bank te vorderen heeft. Binnen de rekening-courantverhouding wordt de bank door een betaling van een schuldenaar aan de rekeninghouder op zijn beurt schuldenaar van de rekeninghouder, maar kan de bank deze schuld verrekenen met wat hij van de rekeninghouder te vorderen heeft. De Hoge Raad beslist dat op deze verrekening art. 54 Fw van toepassing is, welk artikel onder omstandigheden aan verrekening in de weg staat. Als betalingen op de rekening binnenkomen na het peilmoment (het moment dat de bank niet meer te goeder trouw is in de zin van art. 54 Fw), mag de bank zich daarop niet verhalen, ook niet op grond van zijn pandrecht. (meer…)

HR 16 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3023 (De Lage Landen/Van Logtestijn q.q.) en ECLI:NL:HR:2015:3094 (Ingwersen q.q./ ING Commercial Finance)

1. Een pandhouder kan staande het faillissement van zijn pandgever verhaal nemen op de opbrengst van de uitwinning van voorafgaand aan het faillissement gevestigde pandrechten, voor een vordering die is ontstaan op of na de dag van de faillietverklaring van de pandgever, mits die vordering voortvloeit uit een op de dag van faillietverklaring reeds bestaande rechtsverhouding met de gefailleerde.
2. De enkele in art. 7:865 BW bedoelde rechtsverhouding hoofdschuldenaar-borg kan niet worden aangemerkt als een dergelijke rechtsverhouding waaruit het regresrecht van de borg voortvloeit. Een rechtsverhouding in de zojuist bedoelde zin ontstaat wel indien de hoofdschuldenaar partij is bij – of als partij toetreedt tot – de overeenkomst van borgtocht (of het overwaarde-arrangement).
3. Vernietigt de curator die rechtshandeling van de hoofdschuldenaar (of de rechtshandeling waarbij de hoofdschuldenaar zich vóór zijn faillissement heeft verbonden een regresvordering van een borg te zullen betalen) op de voet van art. 42 Fw, dan zijn slechts toekomstige regresvorderingen ontstaan die niet voortvloeien uit een vóór de faillietverklaring bestaande rechtsverhouding met de gefailleerde. (meer…)

HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1825 (Wemaro S.A./De Bok q.q.)

Art. 54 lid 1 Fw strekt ertoe verrekening uit te sluiten in die gevallen waarin een schuldenaar of een schuldeiser van de boedel een vordering respectievelijk een schuld van een derde overneemt met het doel zichzelf de mogelijkheid van verrekening te verschaffen. Deze strekking rechtvaardigt niet om het toepassingsbereik van deze bepaling te doen uitstrekken tot een geval waarin voor de faillietverklaring een goed van de schuldenaar wordt gekocht en aldus een verrekenbare schuld wordt gecreëerd. (meer…)

HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7391 (Provinsje Fryslân/Verweerder)

In geval van faillissement geldt in de verhouding tussen de lasthebber van de pandhouder en de debiteur van de verpande vordering hetzelfde als tussen de pandhouder zelf en deze debiteur: de debiteur kan met overeenkomstige toepassing van art. 53 lid 3 Fw zijn tegenvordering verrekenen. De (lasthebber van de) pandhouder komt geen beroep toe op de regel van art. 6:136 BW, dat de tegenvordering niet op eenvoudige wijze behoeft te kunnen worden vastgesteld. (meer…)

HR 14 juni 2013, LJN BZ5663 (ABN AMRO Commercial Finance N.V./Mrs. Schreurs en Brouns q.q.)

Verrekening op grond van art. 53 Fw is niet mogelijk, indien de rechtstreekse oorzaak van het ontstaan van de afdrachtverplichting ligt in rechtshandelingen van derden die na de faillietverklaring zijn verricht, zoals betaling door derden, en deze rechtshandelingen zelf geen verband houden met de vóór de faillietverklaring tussen de gefailleerde en de schuldeiser tot stand gekomen rechtsbetrekking. De uitzondering die op dit uitgangspunt in de jurisprudentie is aanvaard ten aanzien van door bankinstellingen ontvangen betalingen van derden, ter voldoening van een vordering waarop die bank een stil pandrecht heeft verkregen, geldt ook bij ontvangst van voor een ander ontvangen gelden ingevolge een rechtsverhouding van factoring. (meer…)

Cassatieblog.nl