HR 16 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:756

Wanneer een exoneratieclausule de grondslag van de vergoedingsplicht betreft, moet een aan die clausule ontleend verweer worden behandeld in de hoofdzaak en kan dit niet worden verwezen naar de schadestaatprocedure.

Achtergrond

ABN AMRO Clearing Bank (AACB) verleende op basis van diverse overeenkomsten clearingdiensten aan vennootschappen van de Kirchberg-groep. Begin 2016 constateerde AACB dat vennootschappen van de groep onderling zogenoemde pre-arranged trades verrichtten en zich bezighielden met dividend stripping. Deze activiteiten waren volgens AACB in strijd met wet- en regelgeving. AACB besloot daarom een van de overeenkomsten met de Kirchberg-groep op te zeggen en handelsbeperkingen op te leggen.

De Kirchberg-groep sommeerde AACB om de opzegging en de handelsbeperkingen terug te draaien. Op 19 februari 2016 sloten partijen een overeenkomst waarin zij afspraken dat een financieringsovereenkomst zou worden voortgezet tot 30 juni 2016 en de handelsbeperkingen per direct werden opgeheven. AACB benadrukte dat de handelsactiviteiten van de Kirchberg-groep onverminderd in overeenstemming moesten zijn met wet- en regelgeving en dat AACB zich het recht voorbehield de haar toekomende contractuele rechten en bevoegdheden uit te oefenen. Op 26 februari 2016 deelde AACB per brief opnieuw mee dat de handelsactiviteiten van de Kirchberg-groep in strijd waren met verschillende overeenkomsten en dat zij de overeenkomsten daarom opzegde.

De Kirchberg-groep vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat AACB toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van 19 februari 2016 en dat zij daarom schadevergoeding verschuldigd is.

Het oordeel van het hof

Het hof wees de vorderingen toe. Het oordeelde dat AACB in strijd had gehandeld met de overeenkomst van 19 februari 2016 door op 26 februari 2016 opnieuw handelsbeperkingen op te leggen. Het hof veroordeelde AACB ook tot het vergoeden van de schade van de Kirchberg-groep nader op te maken bij staat. Het oordeelde ten slotte dat verweren die AACB ontleende aan exoneratieclausules in de betreffende overeenkomsten in de schadestaatprocedure aan de orde zouden kunnen komen.

De Hoge Raad

AACB klaagt in cassatie onder meer dat het hof niet aan haar beroep op de exoneratieclausules voorbij had mogen gaan, omdat deze clausules niet slechts de omvang van de schade, maar ook de grondslag van de schadevergoedingsplicht betreffen. Deze klacht slaagt. Volgens de Hoge Raad heeft het hof ten onrechte niet kenbaar onderzocht of de verweren die AACB ontleent aan de exoneratieclausules de in de hoofdzaak vastgestelde grondslag van de vergoedingsverplichting ter discussie stellen en om die reden niet thuishoren in de schadestaatprocedure.

Afdoening

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst het geding naar het hof Den Haag. Dit is conform de conclusie van A-G Lindenbergh.

 

Share This

Cassatieblog.nl