HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3917 (B./S.)
Uitlatingen gedaan door een politicus buiten het vertegenwoordigende forum genieten eenzelfde of vergelijkbare bescherming als uitlatingen die in de openbare vergaderingen van het vertegenwoordigende forum zijn gedaan.
Deze zaak vloeit voort uit de de “Delftse Gondelaffaire”: in 2004 at een Delftse wethouder in een Italiaans restaurant, waar hij sprak met de eigenaar, onder meer over diens aanvraag voor subsidie voor zijn plan om gondels in de Delftse grachten te exploiteren. De restauranteigenaar filmde het gesprek en liet de beelden zien aan de toenmalige fractievoorzitter van lokale partij Leefbaar Delft. De fractievoorzitter schreef vervolgens in verscheidene publicaties dat uit de beelden zou blijken van uitlatingen van de wethouder waaruit men de indruk kan krijgen dat deze corrupt is en van zijn positie als wethouder misbruik heeft gemaakt.
De wethouder vond deze uitlatingen onrechtmatig en begon een procedure tegen de fractievoorzitter en Leefbaar Delft, waarin hij schadevergoeding vorderde. Die vordering is toen afgewezen door het hof Den Haag, dat voorop stelde dat de grootst mogelijke terughoudendheid is geboden bij het als onrechtmatig kwalificeren van publicaties en andere uitlatingen van een lid van de oppositie over het optreden van een openbaar bestuurder, zulks in het belang van het goed functioneren van de democratie. Dat geldt ook, aldus het hof, voor uitlatingen van een politicus die buiten het parlement (of in dit geval: buiten de gemeenteraad) zijn gedaan.
In cassatie heeft de wethouder aangevoerd dat de vrijheid van meningsuiting van een politicus buiten het vertegenwoordigende lichaam waar hij lid van is, kleiner is dan binnen dat vertegenwoordigende lichaam. Maar dat standpunt is onjuist, zegt de Hoge Raad:
“[D]e omstandigheid dat de uitlatingen zijn gedaan door een politicus buiten het vertegenwoordigende forum [brengt] niet mee dat deze uitlatingen niet eenzelfde of vergelijkbare bescherming genieten als uitlatingen die in de openbare vergaderingen van de gemeenteraad zijn gedaan.”
Bij eerste lezing lijkt het wel of de Hoge Raad de in artikel art. 57 Gemeentewet vastgelegde straf- en civielrechtelijke immuniteit van gemeenteraadsleden wil uitbreiden tot buiten de raadsvergadering, maar dat zal niet bedoeld zijn; het gaat hier om de vrijheid van meningsuiting zoals beschermd door art. 10 EVRM en art. 7 Grondwet. De Hoge Raad verwijst met zijn oordeel naar de overweging van het hof Den Haag, door de Hoge Raad geparafraseerd in r.o. 3.4.1:
“Politici genieten in het kader van art. 10 EVRM dan ook een krachtige bescherming. Met inachtneming van pluralisme, tolerantie en verdraagzaamheid als waarborgen van een democratische samenleving heeft de vrijheid van meningsuiting in het politieke debat niet alleen betrekking op de inhoud, maar ook op de vorm: die mag zelfs ‘offend, shock or disturb’. Dat geldt ook voor uitlatingen van een politicus die buiten de gemeenteraad zijn gedaan. Beperkingen van het recht op vrijheid van meningsuiting van politici worden door het EHRM met ’the closest scrutiny’ bejegend.”
Met de bevestiging van dit oordeel van het hof sluit de Hoge Raad aan bij de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (zie met name EHRM 4 mei 2006, 34520/97 (Alınak e.a./Turkije) en EHRM 23 april 1992, 11798/85 (Castells/Spanje)).
Verder bevestigt de Hoge Raad nogmaals zijn vaste rechtspraak dat bij een botsing van de vrijheid van meningsuiting en het recht op bescherming van eer en goede naam sprake is van twee tegenover elkaar staande hoogwaardige en in beginsel gelijkwaardige belangen, die moeten worden afgewogen aan de hand van de waardering van alle relevante omstandigheden van het geval in hun onderlinge samenhang (zie bijvoorbeeld HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210 (Van G./H.).
De restauranteigenaar kwam er overigens niet goed van af. Rechtbank en hof vonden zijn openbaarmaking van de videobeelden onrechtmatig jegens de wethouder. Het hof had geoordeeld dat de eigenaar op een moment waarop hem dat gunstig uitkwam de bandopnames naar buiten had gebracht, kennelijk met een ander doel – het alsnog afdwingen van subsidie – dan waarvoor die opnames in zijn eigen stellingen waren gemaakt. Dit alles gebeurde terwijl hij wist of kon weten dat de wethouder door het in de publiciteit brengen van deze opnames beschadigd zou kunnen worden. Daarbij had hij de opnamen ook op enig moment vernietigd, waardoor de wethouder zich niet, althans niet optimaal, kon verdedigen. Het cassatieberoep van de restauranteigenaar in de parallelle zaak is door de Hoge Raad met toepassing van art. 81 RO verworpen.
De oud-fractievoorzitter van Leefbaar Delft is in cassatie bijgestaan door Hans van Wijk en de auteur. In hoger beroep werd hij bijgestaan door Jens van den Brink en Reindert van der Zaal (zie ook hun weblog Media Report).