HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:22
Bij de uitleg van een petitum moet worden gekeken naar de bewoordingen daarvan, wat aan de eis ten grondslag is gelegd, de wijze waarop de wederpartij de eis heeft opgevat (of redelijkerwijs had moeten opvatten) en het verdere partijdebat. Dit geldt ook bij de uitleg van een vordering tot het geven van een verklaring voor recht.
Feiten en achtergrond
Een werknemer krijgt in Nederland een ongeval bij het bedrijf waar hij werkzaamheden uitvoerde. De werknemer woont in België, en ook het bedrijf waar hij voor werkt is in België gevestigd.
Zowel in Nederland als in België wordt vervolgens geprocedeerd over de schade die de werknemer naar aanleiding van het arbeidsongeval heeft geleden. In deze procedure vordert de werkgever – kort gezegd – een verklaring voor recht dat Belgisch recht van toepassing is op de schadeafhandeling van het arbeidsongeval en dat een eventuele schadeclaim moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaven van de Belgische Arbeidsomstandighedenwet.
Het hof heeft de werkgever niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het hof is – onder andere vanwege het gebruik van de termen ‘schadeafhandeling’ en ‘schadeclaim’ niet voldoende duidelijk welke gedragingen onder de gevorderde verklaring voor recht vallen. Om die reden kan niet voor recht worden verklaard dat op al deze gedragingen het Belgische recht van toepassing is, zo beslist het hof.
De Hoge Raad over de uitleg van het petitum
De Hoge Raad stelt het volgende voorop:
“Bij de uitleg van een petitum moet niet slechts acht worden geslagen op de bewoordingen daarvan, maar komt ook betekenis toe aan de inhoud van hetgeen aan de eis ten grondslag is gelegd, de wijze waarop de wederpartij de eis heeft opgevat en redelijkerwijs heeft moeten opvatten, en het overige partijdebat. Dat geldt ook voor de uitleg van een vordering tot het geven van een verklaring voor recht van een bepaalde inhoud.”
In dit geval is duidelijk dat de werkgever met de door haar gevorderde verklaringen voor recht het oog heeft op een vordering van de werknemer jegens de werkgever tot vergoeding van schade die het gevolg is van het arbeidsongeval, op grond van onrechtmatige daad of werkgeversaansprakelijkheid. Dit zijn ook de grondslagen die aan de orde waren in de eerdere procedures. Uit de gedingstukken blijkt verder dat de werknemer de gevorderde verklaringen voor recht ook op die manier heeft begrepen. Dit alles betekent dat het geschil de vraag betrof of naar Belgisch of Nederlands recht moest worden beoordeeld of de werkgever op de vermelde grondslagen aansprakelijk is voor de schade van de werknemer als gevolg van het ongeval. Tegen deze achtergrond acht de Hoge Raad het oordeel dat de werkgever niet heeft onderbouwd wat moet worden begrepen onder de term ‘schadeafhandeling’ en ‘schadeclaim’ onbegrijpelijk.
De tweede zelfstandig dragende grond
Het hof had ook nog overwogen dat de werkgever – in het licht van een Belgisch vonnis – onvoldoende had onderbouwd dat het Belgisch recht ertoe leidt dat alle toekomstige schadeclaims van de werknemer conform de door de werkgever gestelde maatstaf uit de Belgische Arbeidsomstandighedenwet moeten worden beoordeeld. In zoverre was sprake van een tweede zelfstandig dragende grond voor een deel het oordeel van het hof. Ook tegen deze overweging wordt in cassatie echter met succes opgekomen. Het oordeel van het hof was namelijk onbegrijpelijk, nu het betreffende Belgische vonnis geen uitsluitsel gaf over de aan te leggen maatstaf.
Afdoening
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof, en verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar een ander hof. De beslissing van de Hoge Raad is deels in lijn met de conclusie van A-G Vlas.