HR 20 april 2012, LJN BV9532 (X/De Bijenkorf)
Bij de beoordeling of de aan een ontslag op staande voet ten grondslag gelegde redenen dringend zijn (in de zin van art. 7:677 lid 1 BW) moeten de persoonlijke omstandigheden van de werknemer worden meegewogen. Een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van de dringende reden kan – ook als de gevolgen van het verlenen van een ontslag op staande voet ingrijpend zijn – tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
Diefstal door een werknemer rechtvaardigt onder omstandigheden een ontslag op staande voet. Van een zwaar vergrijp hoeft daarbij echter geen sprake te zijn. Zo zijn werknemers van een vliegtuigmaatschappij op staande voet ontslagen vanwege het nuttigen van pinda’s uit al dan niet reeds door passagiers geopende zakjes (Ktr. Haarlem 16 november 2000, JAR 2001/9) en bleef ook een ontslag op staande voet wegens het stelen van een pen in stand (Ktr. Helmond 10 februari 2003, JAR 2003/80).
In deze zaak gaat het om een uitverkoopactie die De Bijenkorf op 10 april 2009 voor haar personeel heeft gehouden. Werknemers kregen die dag de gelegenheid om een uur voor de opening van de winkel vijf artikelen naar keuze te kopen voor 10 euro. De dag na deze verkoopactie vroeg een werknemer aan zijn leidinggevende of hij enkele overgebleven artikelen mocht meenemen tegen dezelfde gereduceerde prijs. Dat mocht niet, maar dat weerhield de werknemer er niet van een broek en een jas zonder betaling mee te nemen. De Bijenkorf heeft hem vervolgens op staande voet ontslagen en heeft enige tijd later bovendien een verzoek tot ontbinding gedaan, dat is toegewezen.
De werknemer heeft (tijdig) de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen en doorbetaling van zijn loon gevorderd over de periode tot de datum van de ontbinding. Hij erkent dat hij heeft gestolen, maar hij voert aan dat de waarde van de gestolen goederen zeer gering was, dat hij jarenlang probleemloos heeft gefunctioneerd en dat het ontslag voor hem zeer ernstige consequenties heeft nu hij alleenverdiener is en twee kinderen heeft. Bij de kantonrechter vindt de werknemer gehoor.
In hoger beroep heeft het hof de vordering van de werknemer echter alsnog afgewezen. Onmiddellijke beëindiging van het dienstverband was volgens het hof gerechtvaardigd. Volgens het hof is relevant dat de Bijenkorf als detailorganisatie een strek verhoogd diefstalrisico heeft en, mede ter voorkoming van precedenten, genoodzaakt is met strikte procedureregels te werken. Dit strikte beleid (dat bekend was bij werknemer en herhaaldelijk onder de aandacht van het personeel werd gebracht) is vervat in de huisregels. Verder heeft het hof in zijn oordeel meegewogen dat de leidinggevende uitdrukkelijk heeft geweigerd de door werknemer ontvreemde goederen tegen de sterk gereduceerde prijs te verkopen. De door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden kunnen volgens het hof niet tot een ander oordeel leiden.
In cassatie betoogt de werknemer dat het aan de werknemer aangerekende vergrijp goederen betrof met nauwelijks nog enige waarde, dat hij reeds zwaar getroffen is nu de arbeidsovereenkomst ontbonden is, en dat door die ontbinding ook al in relevante mate aan de belangen van de Bijenkorf tegemoet is gekomen.
In zijn conclusie voor het arrest komt A-G Huydecoper tot het oordeel dat bij de toetsing in cassatie of sprake is van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt – een beslissing die sterk afhangt van de omstandigheden van het geval en dus sterk feitelijk van aard is – relatief strenge eisen aan de motivering kunnen worden gesteld. Volgens de A-G voldeed de motivering van het hof niet aan die strenge eisen. Voor de A-G geeft daarbij de doorslag dat het hier om een relatief licht vergrijp van de werknemer gaat:
“Daarbij weegt voor mij zwaar dat de omstandigheden die de ernst van het aan [eiser] verweten vergrijp in twijfel roepen, zich in deze zaak als nogal klemmend aandienen. Ik denk, zoals al bleek, dat in cassatie ervan uit mag worden gegaan dat de door [eiser] ontvreemde goederen bij een laatste uitverkoopronde, waarin die goederen voor “symbolische” prijzen waren aangeboden, waren overgebleven. Men kan dan allicht denken dat die goederen door personeelsleden als [eiser] als van min of meer verwaarloosbare waarde konden worden gepercipieerd. Dat doet er niet aan af dat, zoals De Bijenkorf laat benadrukken, het niet aan zulke personeelsleden toekomt om over de desbetreffende goederen te beschikken; maar het draagt er wel toe bij, de ernst van een in dat kader begaan vergrijp (aanzienlijk) te relativeren.”
De Hoge Raad oordeelt echter anders. In rov. 3.4 bevestigt hij wat al in een eerdere uitspraak (HR 21 januari 2000, LJN AA4436) is overwogen: (i) de persoonlijke omstandigheden van de werknemer moeten mede worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of de aan een ontslag op staande voet ten grondslag gelegde reden dringend is (zo moet bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de leeftijd van een werknemer en de gevolgen die het ontslag voor hem zou hebben); (ii) ook indien de gevolgen van het ontslag op staande voet ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
Vervolgens verwerpt de Hoge Raad in rov. 3.5 de cassatieklachten:
“Ingevolge art. 7:678 lid 2 aanhef onder d BW kunnen dringende redenen onder andere aanwezig worden geacht wanneer de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt. Het oordeel van het hof komt erop neer dat De Bijenkorf voldoende zwaarwegende redenen had om haar bedrijfsbeleid tegen diefstal door het eigen personeel strikt te handhaven, en dat in het onderhavige geval de aan het ontslag ten grondslag gelegde redenen dit ontslag ook overigens kunnen dragen nu [eiser] van dat bedrijfsbeleid op de hoogte was, wist dat dit daadwerkelijk werd gehandhaafd en door zijn eigen handelwijze aanleiding heeft gegeven tot een vertrouwensbreuk met zijn werkgever. Dit oordeel berust op een juiste rechtsopvatting en is alleszins begrijpelijk. Datzelfde geldt voor het oordeel van het hof dat de gevolgen die dit ontslag voor [eiser] had, niet konden afdoen aan de gerechtvaardigdheid daarvan.”