Alle berichten van: Mette van Asperen


HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:188

Als wordt verzocht om een machtiging om iemand op medische gronden gedwongen te doen opnemen, bepaalt art. 8 lid 1 Wet Bopz dat de rechter degene hoort ten aanzien van wie de machtiging is verzocht, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet bereid is zich te doen horen. De Hoge Raad laat, jaar in, jaar uit, niet na om het belang van deze hoorplicht te benadrukken. Toch gaat het voor de rechtbank in deze zaak opnieuw fout. (meer…)

HR 16 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:87

De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de (verdere) uitoefening door de curator van zijn uit art. 58 Fw voortvloeiende bevoegdheden, in aanmerking nemende de onevenredigheid van de betrokken belangen, misbruik van bevoegdheid oplevert. (meer…)

HR 16 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:86

De kantonrechter kan ambtshalve ontslag verlenen aan een bewindvoerder (art. 1:448 lid 2 BW). Die bevoegdheid komt eveneens toe aan het hof als appelrechter. Dat brengt mee dat de (appel)rechter bij zijn beslissing over het ontslag van een bewindvoerder niet is gebonden aan de gronden die een belanghebbende daarvoor eventueel heeft aangevoerd. (meer…)

HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3663

Ook indien is verzocht om voortzetting van de inbewaringstelling krachtens de Wet Bopz geldt dat, indien de raadsman terugtreedt omdat zijn cliënt te kennen geeft niet meer door hem te willen worden bijgestaan, de rechter dient te onderzoeken of de betrokkene toevoeging van een andere raadsman wenst, en dat de rechter in zijn beschikking van het resultaat van dit onderzoek dient te doen blijken. (meer…)

kindHR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3535

Het in art. 6 lid 1 EVRM voor een ieder, dus ook voor minderjarigen, gewaarborgde recht op toegang tot de rechter brengt mee dat het recht om te worden gehoord effectief dient te kunnen worden uitgeoefend. Noch uit art. 6 lid 1 EVRM, noch uit art. 12 IVRK of enige andere, Nederland bindende internationale regeling, vloeit voort dat van een effectieve uitoefening van bedoeld recht slechts sprake kan zijn indien de minderjarige zonder tussenkomst van een (wettelijk) vertegenwoordiger kennis kan nemen van alle gedingstukken in de procedure waarin hij of zij wordt gehoord. (meer…)

Cassatieblog.nl