jachthavenHR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1830 (Searocco Yachts B.V. c.s./Altena Yachting B.V.)

De enkele omstandigheid dat een zaak die in bewaring is gegeven tevens in het belang van de bewaarnemer mag worden gebruikt, sluit niet uit dat sprake is van bewaarneming en dat de bewaarnemer kosten terzake van de bewaarneming bij de bewaargever in rekening kan brengen. Dit stemt overeen met de regels van samenloop. Of een overeenkomst in een concreet geval (mede) kan worden aangemerkt als een overeenkomst van bewaarneming, dient te worden beoordeeld aan de hand van de Haviltexmaatstaf.

Achtergrond

Een luxe jacht wordt in 2006 door scheepswerf Altena Yachting B.V. afgebouwd en opgeleverd aan Searocco Yachts B.V. Vanaf 2007 stelt Searocco – via een overeenkomst tussen de BV van haar indirect directeur (OGEM) en Altena – het schip ter beschikking aan Altena om te gebruiken voor de promotie van door Altena in opdracht van Searocco af te bouwen en te verkopen nieuwe jachten van hetzelfde typen. Daarnaast wordt Altena een substantiële bonus in het vooruitzicht gesteld als zij het schip kan verkopen (hetgeen niet lukt). Beide afspraken zijn vastgelegd in een overeenkomst, gesloten via OGEM. Partijen krijgen in 2009 onenigheid. In deze procedure vordert Altena van Searocco betaling van kosten voor liggeld en gemaakte (onderhouds-) kosten ter zake van het schip in de afgelopen per jaar. Ook vordert zij een verklaring voor recht dat de nieuwe eigenaar van het schip aansprakelijk is voor deze kosten in te toekomst. Altena heeft aan beide vorderingen ten grondslag gelegd dat Searocco c.s. het schip aan haar in bewaarneming hebben gegeven.

Hof: kosteloze terbeschikkingstelling sluit in rekening brengen kosten door bewaarnemer niet uit

De rechtbank wijst het overgrote deel van de gevorderde kosten toe. In hoger beroep komen Searocco c.s. tevergeefs op tegen het oordeel van de rechtbank. Het hof bekrachtigt het vonnis en overweegt daartoe onder meer:

“4.6 (…)

(…) Nu de overeenkomst door de bewaarnemer (Altena) in de uitoefening van haar bedrijf is aangegaan, is de bewaargever (Searocco Yachts) haar ingevolge art. 7:601 lid 1 BW in beginsel loon verschuldigd (hier: liggeld). Het bestaan van de bonusregeling in het kader van de (…) verstrekte bemiddelingsopdracht sluit dit niet zonder meer uit, temeer nu daarbij niet (met zoveel woorden) uitsluiting van loon c.q. liggeld  is bedongen, laat staan voor het geval geen verkoop <tot> stand zou komen.

Searocco Yachts heeft aangevoerd dat [betrokkene] OGEM de Femina voor beurzen en/of promotiedoeleinden kosteloos aan Altena ter beschikking heeft gesteld. Een kosteloze terbeschikkingstelling betekent echter naar algemeen spraakgebruik dat degene die een zaak aan een ander ter beschikking stelt aan deze laatste geen kosten in rekening brengt, maar niet het omgekeerde, namelijk dat degene aan wie de zaak ter beschikking is gesteld, geen kosten aan zijn wederpartij in rekening zou mogen brengen. Altena behoefde er dan ook in redelijkheid niet op bedacht zijn dat [betrokkene] OGEM met deze formulering van artikel 6 in de overeenkomst van 15 juni 2007 beoogde voor zichzelf en voor Searocco Yachts het omgekeerde overeen te komen, namelijk dat aan haar geen kosten in rekening zouden worden gebracht.

(…)”

Searocco c.s. hadden verder  onder meer aangevoerd dat het een bestendig gebruikelijk beding is dat bij verkoopafspraken, zoals de bonusregeling die was getroffen met Altena, geen separate kosten van liggeld in rekening worden gebracht, ook als geen verkoop volgt (r.o. 4.8). Het hof oordeelt dat een bestendig gebruikelijk beding niet kan afdoen aan de overige verplichtingen, tenzij het zou gaan om het door art. 6:248 lid 1 BW bedoeld gewoonterecht, maar daarop hebben Searocco c.s. zich niet beroepen. Ook het betoog van Searocco c.s. dat het gaat om een consignatieovereenkomst gaat niet op, omdat het hof van oordeel is dat consignatie onder bewaarneming valt ( r.o. 4.9).

Hoge Raad

Searocco c.s. stellen cassatieberoep in. Zij betogen onder meer dat het hof ten onrechte bewaarneming heeft aangenomen, omdat voor bewaarneming is vereist dat de bewaargever de zaak aan de bewaarnemer toevertrouwt. Dit zou inhouden dat de bewaarnemer zich over de hem toevertrouwde zaak ontfermt in het belang van de bewaargever. Nu de “Femina” op de werf van Altena was gestald met de bedoeling dat zij het schip kosteloos ter beschikking kreeg voor promotiedoeleinden, is dat echter in haar belang geschied, aldus Searocco c.s.

De Hoge Raad gaat hier niet in mee. Hij overweegt dat de enkele omstandigheid dat de zaak tevens in het belang van de bewaarnemer mag worden gebruikt, niet uitsluit dat sprake is van bewaarneming (r.o. 3.3.2). Dit volgt uit art. 7:603 lid 1 BW dat, naast het geval dat gebruik van de zaak door de bewaarnemer nodig is om de zaak in goede staat te houden of te brengen, de mogelijkheid erkent dat de bewaargever toestemming geeft voor gebruik van de zaak door de bewaarnemer. Aan deze mogelijkheid is niet de restrictie verbonden dat het toegestane gebruik slechts in het belang van de bewaargever mag dienen.

De Hoge Raad merkt vervolgens op dat het voorgaande overeenstemt met de regels voor samenloop (vgl. art. 6:215 BW). Op grond van die regels zijn op een overeenkomst die zowel voldoet aan de omschrijving van bewaarneming (met als kenmerk dat deze geschiedt in het belang van de bewaargever) als aan die van bruikleen (waarbij de bruiklener de zaak, binnen de grenzen van art. 7A:1781 BW, in zijn eigen belang mag gebruiken) in beginsel de voor elk van beide overeenkomsten gegeven bepalingen naast elkaar van toepassing. Of een overeenkomst in een concreet geval (mede) kan worden aangemerkt als een overeenkomst van bewaarneming dient te worden beoordeeld aan de hand van de Haviltexmaatstaf, met inachtneming van de hiervoor vermelde wettelijke regels.

Het voorgaande betekent dat het hof terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat het stallen van het schip in de haven van Altena, gelet op de omstandigheden van het geval, aangemerkt kan worden als bewaarneming. Ingevolge art. 7:601 lid 1 BW heeft Altena daarom recht op loon. In dit oordeel van het hof ligt besloten, aldus de Hoge Raad, dat Altena het schip mede in het belang van Seracco op haar werf had gestald, omdat zij zo activiteiten kon ontplooien gericht op de verkoop van het schip. Hier doet niet aan af dat Altena daarnaast, in haar eigen belang, gerechtigd was het schip kosteloos te gebruiken voor promotieactiviteiten.

De Hoge Raad bespreekt vervolgens de klacht van Seracco c.s. dat het hof in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor heeft gehandeld door voorbij te gaan aan een door haar bij pleidooi ingebrachte productie. Deze klacht faalt, omdat Seracco c.s. niet hebben geklaagd dat zij wat in de productie werd aangevoerd niet reeds in de memorie van grieven of in de pleitnota naar voren konden brengen. Voor beide bestond geen beletsel. De overige klachten van Seracco c.s. doet de Hoge Raad af onder verwijzing naar art. 81 lid 1 RO.

De Hoge Raad verwerpt – conform de conclusie van de A-G van Peursem – het cassatieberoep.

Cassatieblog.nl

Share This