Dossier: Ondernemingsrecht


HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:67 (Palladyne / Upper Brook)

Uitleg van door de VN en de EU tegen Libië getroffen sancties. In dit geval valt mogelijk ook de uitoefening van het stemrecht op aandelen in een beleggingsfonds, waarbij die uitoefening tot doel heeft zittende bestuurders te ontslaan en nieuwe bestuurders te benoemen, onder de reikwijdte van het begrip “bevriezing van tegoeden”. (meer…)

HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2370

Het in strijd met art. 2:246 BW aanvragen van het faillissement van de vennootschap kan onder omstandigheden tevens de belangen van de gezamenlijke schuldeisers schaden en op die grond aangemerkt worden als kennelijk onbehoorlijke taakvervulling in de zin van art. 2:248 lid 1 BW. (meer…)

HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2217

Betrokkene is als bestuurder bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen. Daarom geeft het blijk van een onjuiste rechtsopvatting of is het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd, als het hof heeft geoordeeld dat betrokkene niet bevoegd was de vennootschap te vertegenwoordigen nu geen sprake was van aan de vennootschap toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Als het hof heeft geoordeeld dat betrokkene niet de vennootschap heeft vertegenwoordigd omdat geen schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is gewekt, miskent dat de Kribbebijter-maatstaf. (meer…)

HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1899

De regels over afgeleide schade hebben uitsluitend betrekking op het geval waarin onrechtmatig is gehandeld of wanprestatie is gepleegd jegens een vennootschap, en de aandeelhouder vergoeding vordert van de waardevermindering van zijn aandelen of gemiste koerswinst die daarvan het gevolg is. Het is dan aan de vennootschap zelf om schadevergoeding te vorderen. In deze zaak is geen sprake van onrechtmatig handelen jegens de dochtermaatschappij, zodat de holding geen schadevergoeding kan worden ontzegd op de grond dat de dochter terzake geen vordering heeft ingesteld.  (meer…)

HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1900

Zonder nadere motivering valt niet in te zien dat de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende zijn om verzoeker bij het beleid van de stichting als belanghebbende in zin van art. 2:298 lid 1 BW, art. 2:299 BW en art. 2:21 lid 4 BW te kunnen aanmerken. Aan de omstandigheid dat  verzoeker geen bestuurder van de stichting is, komt geen beslissende betekenis toe. Evenmin speelt bij de beoordeling van de ontvankelijkheid een rol dat de gevraagde voorzieningen zwaar ingrijpen in de governance van de stichting.  (meer…)

HR 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1104 (Aqualectra)

De in 2012 in werking getreden Curaçaose enquêteregeling heeft onmiddellijke werking. Het Gemeenschappelijk Hof kan wanbeleid vaststellen, daarvoor verantwoordelijke personen aanwijzen en voorzieningen treffen óók als die beslissingen berusten op feiten die zich voorafgaande aan de inwerkingtreding hebben voorgedaan. Dit brengt geen terugwerkende kracht mee. (meer…)

Cassatieblog.nl