Selecteer een pagina

Dossier: Ondernemingsrecht


HR 8 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3105

Art. 6, aanhef en sub 3, EEX-Vo (thans: art. 8, aanhef en sub 3, EEX-Vo (nieuw)) bepaalt dat een verweerder ten aanzien van een tegenvordering die voortspruit uit de overeenkomst of het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering is gegrond, ook kan worden opgeroepen voor het gerecht waar de oorspronkelijke vordering aanhangig is. De term “rechtsfeit” heeft een ruime strekking, zodat de alternatieve bevoegdheidsgrond van toepassing is als de reconventionele vordering voortspruit uit de overeenkomst of het feitencomplex waarop de conventionele vordering is gegrond. (meer…)

HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1182 (Eiser/Rabobank)

Art. 2:23c lid 2 BW jo. art. 3:320 BW geeft een regel voor het tijdstip waarop een verjaringstermijn van een vordering op een rechtspersoon eindigt nadat die rechtspersoon is opgehouden te bestaan. Die regel veronderstelt dat een lopende verjaringstermijn in elk geval niet afloopt zolang de vereffening van de rechtspersoon niet is heropend ex art. 2:23c lid 1 BW. Dit brengt mee dat (i) heropening van de vereffening geen vereiste is voor het (voort)lopen van de verjaringstermijn dat (ii) een verjaringstermijn van een vordering op een niet meer bestaande rechtspersoon niet behoeft te worden gestuit gedurende de periode dat die rechtspersoon niet meer bestaat. (meer…)

HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:484 (Hanzevast/G4)

(1) De Hoge Raad laat het oordeel van het hof in stand dat de bestuurder van een projectvennootschap, die op onjuiste gronden een koopovereenkomst heeft ontbonden, aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade; (2) het hof had de vrijheid in een geval als het onderhavige de schade abstract te begroten met analoge toepassing van art. 7:36 BW. (meer…)

HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:546 (SNS c.s./curatoren)

Verzet schuldeisers bij intrekking 403-verklaring. 1. In een geval waarin bij één beschikking in meerdere verzetprocedures uitspraak is gedaan, kan bij één verzoekschrift een rechtsmiddel worden aangewend; 2. De rechter dient, in een geval waarin het bestaan en de omvang van de vordering zijn betwist, het verzet gegrond te verklaren, tenzij en voor zover hij de vordering onmiskenbaar ongegrond acht. Aan dat oordeel zijn slechts beperkte motiveringseisen te stellen. (meer…)

HR 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:363

Het hof ging voorbij aan een door de curator gedaan beroep op tegenstrijdig belang van een (indirect) bestuurder bij het aangaan van een hoofdelijke aansprakelijkheid van de (klein)dochters bij een schuld van het moederbedrijf. Volgens de Hoge Raad heeft het hof onder ogen gezien dat van een relevant tegenstrijdig belang tussen deze (indirect) bestuurder en de (klein)dochters bij het aangaan van de hoofdelijkheid geen sprake was. (meer…)

HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:275

Art. 2:11 BW is van toepassing in alle gevallen waarin een rechtspersoon in zijn hoedanigheid van bestuurder van een andere rechtspersoon aansprakelijk is op grond van de wet. Daaronder valt ook de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder die is gebaseerd op art. 6:162 BW. Deze aansprakelijkheid rust dan tevens hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder daarvan bestuurder is. Dit betekent dat voor vestiging van aansprakelijkheid van een bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder niet de aanvullende eis geldt dat de schuldeiser stelt, en zo nodig bewijst, dat ook aan die bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. (meer…)

Cassatieblog.nl