Selecteer een pagina

Dossier: Ondernemingsrecht


HR 4 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2516

Het enkele bestaan van een personele unie tussen de (middellijk) bestuurder of bestuurders van een of meer commanditaire vennoten en de (middellijk) bestuurder of bestuurders van een of meer beherend vennoten kan niet kan leiden tot toepassing van de sanctie van art. 21 WvK. Wel kan deze omstandigheid van belang zijn bij het beantwoorden van de vraag of bij een wederpartij redelijkerwijs een onjuiste indruk heeft kunnen ontstaan over de hoedanigheid waarin de commanditaire vennoot aan het handelsverkeer deelnam. Daarbij geldt dat, behoudens tegenbewijs, een persoon die zowel een beherend als een commanditair vennoot kan vertegenwoordigen, bij het verrichten van een beheershandeling heeft gehandeld namens de beherend vennoot. (meer…)

HR 16 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2890

Art. 1 lid 1, aanhef en sub b, Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) biedt geen ruimte om binnen een “instelling” als bedoeld onder 1° (instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen), tot op zekere hoogte zelfstandig functionerende organisatorische verbanden (eveneens) aan te merken als afzonderlijke “instellingen” op de grond dat zij voldoen aan de omschrijving van hetzelfde artikel onder 2° (kort: in de maatschappij optredende zelfstandige eenheid). (meer…)

HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2740

Op grond van art. 2:353 lid 2 BW kan de Ondernemingskamer bepalen dat een onderzoeksverslag voor een ieder ter inzage ligt. Noch uit de tekst, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling volgt dat in dat geval geen afschrift aan een derde mag worden verstrekt. Een adequate invulling van de beslissing van de Ondernemingskamer tot (feitelijke) openbaarmaking van het verslag, brengt mee dat het verslag mag worden toegezonden aan een belangstellende die daartoe een verzoek heeft gedaan. (meer…)

HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2614 & ECLI:NL:HR:2016:2607

Omdat een van de rechters die de uitspraak deed al met pensioen was, moet de Meavita-zaak geheel opnieuw worden behandeld door de Ondernemingskamer (OK). De Hoge Raad overweegt bovendien ten overvloede dat voor het verhalen van de onderzoekskosten van een enquête op de bestuurders en commissarissen is vereist dat hen persoonlijk een verwijt van het wanbeleid kan worden gemaakt. (meer…)

HR 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2574 (Bab al-Mustaqbal Real Estate Co. / Cordial N.V. c.s.)

(1) Om rechtsverwerking te kunnen aannemen is nodig dat de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Enkel tijdsverloop is daarvoor onvoldoende. Dit geldt ook voor het aannemen van rechtsverwerking ter zake van de bevoegdheid een enquête te verzoeken. (2) De regel dat een aandeelhouder die niet langer voldoet aan de kapitaalseis bevoegd is tot het indienen van een enquêteverzoek geldt niet slechts indien dit verzoek ‘binnen een redelijke termijn’ of ‘met bekwame spoed’ is ingediend. (3) De vervaltermijn van zes maanden in art. 2:21 lid 4 BWC (en in Nederland de vervaltermijn van een jaar in art. 2:15 lid 5 BW) geldt niet voor een verzoek in een enquêteprocedure dat mede strekt tot vernietiging van besluiten van een rechtspersoon.  (meer…)

HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2213

Of van uitlatingen van de Staat een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is in de zin van art. 5:58 lid 1 sub d Wft (oud), wordt beoordeeld aan de hand van de ‘maatman-belegger’ (vgl. HR 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2162, NJ 2014/2011 (World Online)). Het oordeel van het hof dat van de informatieverstrekking door de Staat tijdens de reddingsoperatie van Fortis geen onjuist of misleidend signaal uitging wordt door de Hoge Raad in stand gelaten. (meer…)

Cassatieblog.nl