HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:25 (Woonwagenbewoner/Gemeente Haarlem)
De ontruiming van een woning – of, zoals hier, een woonwagenstandplaats – vormt een (soms te rechtvaardigen) inmenging op het recht op eerbiediging van de woning (art. 8 EVRM). Wanneer dit grondrecht als verweer opgeworpen wordt, moet de rechter dat verweer gedetailleerd onderzoeken en zijn beslissing daaromtrent afdoende motiveren.
De casus
Deze zaak draait om een woonwagenstandplaats die de gemeente Haarlem sinds 2005 verhuurt. De huurder heeft een relatie gekregen met eiser, die in 2013 bij haar is ingetrokken. Nadat hun relatie in 2015 eindigde, is de huurder elders gaan wonen. Eiser is in de woonwagen gebleven.
Eiser wil de huurovereenkomst aanpassen, zodat hij de hoofdhuurder van de woonwagenstandplaats kan worden. De gemeente wil hier niet aan meewerken. Uiteindelijk is het tot een procedure gekomen waarin de gemeente ontbinding van de huurovereenkomst vordert en ontruiming van de standplaats.
De kantonrechter en het hof hebben beide vorderingen toegewezen. Eiser is daarop in cassatie gegaan.
8 EVRM
Eiser heeft bij de kantonrechter en het hof onder andere een beroep gedaan op het in art. 8 EVRM neergelegde recht op eerbiediging van de woning. Daarvoor draagt eiser het volgende aan:
(1) het is van belang dat hij op zijn huidige plek, in familieverband, kan blijven wonen omdat zijn familie hem daar mantelzorg verleent vanwege zijn broze gezondheid; en
(2) het is voor hem, gezien de huidige situatie op de woningmarkt, vrijwel onmogelijk een andere passende woning te vinden.
Dit ‘8 EVRM-verweer’ is in beide instanties verworpen. Het hof benadrukt daaromtrent het belang van het tegengaan van illegale huisvesting en overweegt dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij door zijn broze gezondheid noodzakelijk in de woonwagen moet blijven.
De Hoge Raad
In cassatie klaagt eiser over de verwerping van zijn ‘8 EVRM-verweer’. Volgens hem moet de rechter zo’n verweer, bij een bewoner wiens huis ontruimd dreigt te worden, gedetailleerd onderzoeken en zijn oordeel daaromtrent adequaat motiveren.
Deze klacht slaagt. De Hoge Raad overweegt onder verwijzing naar jurisprudentie van het EHRM:
“Bij de boordeling of de inmenging op de in art. 8 lid 2 EVRM vermelde gronden is toegestaan, diende het hof de aangevoerde relevante argumenten betreffende de evenredigheid van de inmenging in detail te onderzoeken en zijn beslissing afdoende te motiveren.”
Het hof heeft niet voldaan aan deze eis door het niet kenbaar beoordelen van eisers stelling dat het voor hem vrijwel onmogelijk is een andere woning te vinden. Alle aangevoerde relevante argumenten betreffende de evenredigheid van de inmenging moesten namelijk in detail worden onderzocht en afdoende worden gemotiveerd.
Afdoening
De Hoge Raad vernietigt en verwijst, dat is tegengesteld aan de conclusie van A-G Valk.
De gemeente Haarlem is in cassatie bijgestaan door Hans van Wijk en Ruben de Graaff, en in feitelijke instanties door Floris Sepmeijer (allen Pels Rijcken).