Toegewezen verklaring voor recht ten onrechte aangemerkt als verklaring van waardeloosheid

Toegewezen verklaring voor recht ten onrechte aangemerkt als verklaring van waardeloosheid

HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1800

De Hoge Raad oordeelt dat een door de rechtbank toegewezen verklaring dat een recht waarvan de vestiging is ingeschreven in de openbare registers nietig is, geen verklaring van waardeloosheid in de zin van artikel 3:29 lid 1 BW is. Alleen een verklaring waarbij de rechtbank een inschrijving met zoveel woorden waardeloos verklaart, is een verklaring als bedoeld in artikel 3:29 lid 1 BW. Dit betekent dat het oordeel van het hof dat appellanten niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep omdat zij de uitspraak van de rechtbank niet hebben ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, onjuist is. Lees meer…

Slagende motiveringsklacht over onbegrijpelijke uitleg buitenlands recht

Slagende motiveringsklacht over onbegrijpelijke uitleg buitenlands recht

Cassatieblog HR 24 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1630 (Ontbinding Montenegrijns huwelijk) 

Deze zaak gaat over de ontbinding van een in Berane (tegenwoordig Montenegro) gesloten huwelijk. Het hof had een Duitstalig boek gebruikt voor het antwoord op de vraag of en hoe huwelijkse voorwaarden rechtsgeldig gemaakt konden worden volgens het destijds in Berane geldende recht. Een motiveringsklacht over ’s hofs lezing van dat boek slaagt. Lees meer…

Stelplicht ten aanzien van mede-eigendom

Stelplicht ten aanzien van mede-eigendom

HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:24

De Hoge Raad oordeelt dat het hof te hoge eisen heeft gesteld aan de stelplicht van eiser, dan wel een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de gedingstukken. Voorts herhaalt de Hoge Raad dat voor een succesvol beroep op rechtsverwerking sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden, indien het recht alsnog geldend wordt gemaakt.

Lees meer…

Handhaven van vernietigbaar octrooi leidt niet automatisch tot ongerechtvaardigde verrijking

Handhaven van vernietigbaar octrooi leidt niet automatisch tot ongerechtvaardigde verrijking

HR 23 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1513 (Menzis/AstraZeneca)

De omstandigheid dat een partij niet onrechtmatig heeft gehandeld, brengt niet zonder meer mee dat de verrijking als gevolg van dat handelen gerechtvaardigd is. Handhaving van een later vernietigd octrooi brengt echter nog niet zonder meer mee dat de daardoor opgetreden verrijking van de octrooihouder ongerechtvaardigd is. Lees meer…

Een ‘8 EVRM-verweer’ vereist gedetailleerd rechterlijk onderzoek

Een ‘8 EVRM-verweer’ vereist gedetailleerd rechterlijk onderzoek

HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:25 (Woonwagenbewoner/Gemeente Haarlem)

De ontruiming van een woning – of, zoals hier, een woonwagenstandplaats – vormt een (soms te rechtvaardigen) inmenging op het recht op eerbiediging van de woning (art. 8 EVRM). Wanneer dit grondrecht als verweer opgeworpen wordt, moet de rechter dat verweer gedetailleerd onderzoeken en zijn beslissing daaromtrent afdoende motiveren. Lees meer…

Cassatieberoep van een tussenuitspraak

Veroordeling tot betaling van griffierecht in incidenteel hoger beroep?

HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1810

Het instellen van incidenteel hoger beroep is een processuele handeling waarvoor geen griffierecht is verschuldigd. Dat brengt echter niet mee dat de gevolgen van deze processuele handeling voor het griffierecht dat partijen in de zaak verschuldigd zijn, niet in het incidentele beroep voor rekening van de geïntimeerde kunnen worden gebracht. Lees meer…

De verjaringstermijn van renteswapvorderingen en de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid bij schikkingsbepalingen

De verjaringstermijn van renteswapvorderingen en de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid bij schikkingsbepalingen

HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:19

De aanvang van de korte verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW vereist daadwerkelijke bekendheid met de schade en de aansprakelijke persoon. Bij de beoordeling of de benadeelde daadwerkelijk bekend was met het tekortschietend of foutief handelen van de aansprakelijke persoon dient de rechter te betrekken of de benadeelde over de kennis en het inzicht beschikte om de deugdelijkheid van het handelen te kunnen beoordelen. Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl