HR 1 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1424
Een arrest waarin het hof het vonnis van de rechtbank vernietigt en de zaak terugverwijst naar de rechtbank, is een tussenarrest. Dat betekent dat tussentijds ingesteld cassatieberoep tegen dat tussenarrest van het hof niet-ontvankelijk is. Dat is alleen anders als de rechter tussentijds cassatieberoep heeft opengesteld.
Het verloop van de procedure tot aan cassatie
In deze procedure is eiser door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze beslissing van de rechtbank komt eiser in hoger beroep op – en met succes. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en verwijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling en beoordeling. Tegen dat arrest van het hof wordt vervolgens cassatieberoep ingesteld.
Cassatieberoep van een tussenarrest
In art. 401a lid 2 Rv is opgenomen dat van tussenarresten cassatieberoep slechts tegelijk met dat van het eindarrest kan worden ingesteld. Dat is alleen anders als (i) de rechter tussentijds cassatieberoep heeft opengesteld of (ii) in de situatie die in art. 75 lid 1 Rv wordt omschreven (te weten: het hof verklaart zich onbevoegd en verwijst de zaak naar de rechtbank).
De hoofdregel is daarmee dat tegen een tussenarrest géén tussentijds cassatieberoep kan worden ingesteld. Deze regel wordt door de Hoge Raad – in verband met de vereiste rechtszekerheid op dit punt – streng toegepast.
Het is dus van belang om te weten wanneer sprake is van een tussenarrest. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is daarvan sprake is als in het arrest “niet door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het gevorderde een einde aan het geding wordt gemaakt” (zie de in voetnoten 7 en 8 van de conclusie van A-G Assink genoemde arresten). Met andere woorden: een tussenarrest is een arrest waarin niet – voor die betreffende instantie: definitief – in het dictum op een deel van het gevorderde is beslist.
Toepassing op deze zaak
In deze zaak heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling en beoordeling. Daarmee is het arrest van het hof een tussenarrest, zo oordeelt de Hoge Raad. Met het arrest van het hof is immers niet door een uitdrukkelijk dictum een einde aan het geding gemaakt ten aanzien van enig deel van het gevorderde.
Omdat de twee uitzonderingen uit art. 401a lid 2 Rv (tussentijdse openstelling cassatieberoep door de rechter en de situatie van art. 75 lid 1 Rv) zich in dit geval niet voordoen, is de hoofdregel van toepassing. Tegen het tussenarrest van het hof stond dus geen tussentijds cassatieberoep open.
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep dan ook niet ontvankelijk.