HR 9 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:724

De mogelijkheid om in echtscheidingszaken een voorlopige of nevenvoorziening te krijgen, ziet niet op verzoeken om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van jongmeerderjarige kinderen.

De rechter kan wel een verzoek van de jongmeerderjarige tot het bepalen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie gelijktijdig behandelen met verzoeken die in de echtscheidingsprocedure tussen zijn ouders worden gedaan. De jongmeerderjarige kan een ouder ook machtigen tot het doen van een dergelijk verzoek.

Achtergrond

Art. 1:404 BW verplicht ouders naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Een vergelijkbare verplichting bestaat voor ouders voor de kosten van levensonderhoud en studie van hun jongmeerderjarige kinderen (art. 1:395a BW). Een jongmeerderjarige is een kind van 18, 19 of 20 jaar.

Een jongmeerderjarige heeft, anders dan de minderjarige, een eigen aanspraak op betaling van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie vanaf het moment van zijn meerderjarigheid (art. 1:408 lid 1 BW). De jongmeerderjarige die wenst dat de rechter een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie bepaalt, moet daar dan ook in beginsel zelf om verzoeken.

De rechtbank Rotterdam heeft prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. Die gaan over de vraag of een verzoek tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor een jongmeerderjarige kan worden gedaan binnen de echtscheidingsprocedure van diens ouders. Voor minderjarige kinderen kent de wet een dergelijke mogelijkheid, zowel op basis van art. 822 Rv (bij voorlopige voorziening) als art. 827 Rv (als nevenvoorziening). De Hoge Raad beantwoordt de gestelde vragen als volgt.

De regelingen voor voorlopige en nevenvoorzieningen

In een echtscheidingsprocedure kunnen echtgenoten de rechter verzoeken tussen hen voorlopige voorzieningen (art. 821-826 Rv) en nevenvoorzieningen (art. 827 Rv) te treffen. Op grond van art. 822 lid 1, aanhef en onder c, Rv kan de rechter onder meer bepalen aan wie van de echtgenoten ieder minderjarig kind van de echtgenoten tezamen zal worden toevertrouwd. Ook kan hij het bedrag bepalen dat de andere echtgenoot voor de verzorging en opvoeding van ieder minderjarig kind moet betalen. Een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen van de echtgenoten kan ook als nevenvoorziening in een echtscheidingsprocedure worden bepaald (art. 827 lid 1, aanhef en onder c, Rv).

Art. 827 lid 1, aanhef en onder g, Rv bepaalt dat de rechter andere (neven)voorzieningen kan treffen dan bedoeld in art. 827 lid 1, aanhef en onder a tot en met f, Rv, mits deze voldoende samenhang vertonen met het verzoek tot echtscheiding, en niet te verwachten is dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden. Uit de wetsgeschiedenis leidt de Hoge Raad af dat de wetgever met deze restcategorie voor ogen heeft gehad dat bijkomende voorzieningen kunnen worden verzocht zonder dat daarvoor afzonderlijke procedures hoeven te worden gevoerd. Wat betreft de voor deze restcategorie genoemde voorwaarden leidt de Hoge Raad uit de memorie van toelichting (p. 10) af dat andere nevenvoorzieningen voldoende samenhang vertonen met het verzoek tot echtscheiding als zij aansluiten bij de regeling van de gevolgen van de echtscheiding.De regelingen zien niet op de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van jongmeerderjarige kinderen

De vraag is dus of de regelingen voor voorlopige en nevenvoorzieningen ook zien op verzoeken over de kosten van levensonderhoud en studie van jongmeerderjarige kinderen. De Hoge Raad stelt daarbij voorop dat art. 822 lid 1 Rv en art. 827 lid 1 Rv niet (met zoveel woorden) voorzien in de mogelijkheid om bij voorlopige voorziening of nevenvoorziening een bijdrage in die kosten te bepalen.

Een voorziening tot het bepalen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van jongmeerderjarige kinderen kan, volgens de Hoge Raad, ook niet naar analogie worden gerekend tot de voorzieningen bedoeld in art. 822 lid 1, aanhef en onder c, Rv en art. 827 lid 1, aanhef en onder c, Rv. Deze voorzieningen zien op het bepalen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen, die moet worden betaald aan de echtgenoot aan wie de kinderen zijn toevertrouwd. Daarmee betreft het voorzieningen die tussen de echtgenoten worden getroffen. Een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie heeft echter een ander karakter. Dat is een aanspraak van de jongmeerderjarige zelf, jegens zijn of haar ouders. Het bepalen van die bijdrage strekt dan ook niet tot het treffen van een voorziening tussen de echtgenoten.

Tot slot kan een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van een jongmeerderjarige ook niet op de voet van de restcategorie van art. 827 lid 1, aanhef en onder g, Rv als nevenvoorziening worden bepaald. Het gaat namelijk, zo overweegt de Hoge Raad, om een aanspraak van de jongmeerderjarige op zijn of haar ouders. De echtscheiding heeft op die aanspraak geen effect. Het bepalen van die bijdrage sluit dan ook niet aan bij de regeling van de gevolgen van de echtscheiding. In het verlengde hiervan kan een verzoek tot vaststelling van die bijdrage evenmin naar analogie van art. 827 lid 1, aanhef en onder g, Rv in de voorlopige-voorzieningenprocedure op de voet van art. 822 Rv worden gedaan.

Opening die de Hoge Raad biedt

Het voorgaande brengt mee dat de minderjarige zelf zijn ouders moet verzoeken om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. Dat betekent echter niet dat voor zo’n verzoek in een echtscheidingsprocedure in het geheel geen plaats is.

De Hoge Raad overweegt dat zijn uitleg van de wet er niet aan in de weg staat dat de rechter een op de voet van art. 1:395a BW gedaan verzoek van de jongmeerderjarige tot het bepalen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie gelijktijdig behandelt met verzoeken die in de echtscheidingsprocedure tussen de ouders van de jongmeerderjarige worden gedaan. Als de jongmeerderjarige één van zijn ouders heeft gemachtigd om dat verzoek te doen, kan de gemachtigde ouder het verzoek ook namens de jongmeerderjarige doen.

De jongmeerderjarige (of een ouder die daartoe door de jongmeerderjarige is gemachtigd), kan ook verzoeken om bij voorlopige voorziening een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie te bepalen. Een dergelijk verzoek is aan te merken als een verzoek tot een voorlopige voorziening als bedoeld in art. 223 Rv. De rechter kan ook dit verzoek – dat alleen gedaan kan worden als ook een verzoek op de voet van art. 1:395a BW is gedaan – gelijktijdig behandelen met verzoeken in de echtscheidingsprocedure, waaronder een eventueel in de echtscheidingsprocedure op de voet van art. 822 Rv gedaan verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorlopige voorziening in de echtscheidingsprocedure en de voorlopige voorziening in het verzoek van (of namens) de minderjarige worden dan tegelijkertijd behandeld.

Afdoening

De Hoge Raad beantwoordt de prejudiciële vragen in lijn met de conclusie van A-G De Bock.

Share This

Cassatieblog.nl