HR 25 februari ECLI:NL:HR:2022:331 en ECLI:NL:HR:2022:332
Alleen de buitenlandse geboorteakte wordt als geboorteakte in de zin van art. 1:209 BW aangemerkt, niet een latere afzonderlijke erkenningsakte. (meer…)
Alle berichten met de tag: Nederlanderschap
HR 25 februari ECLI:NL:HR:2022:331 en ECLI:NL:HR:2022:332
Alleen de buitenlandse geboorteakte wordt als geboorteakte in de zin van art. 1:209 BW aangemerkt, niet een latere afzonderlijke erkenningsakte. (meer…)
HR 25 juni 2021 ECLI:NL:HR:2021:1007
In 2015 heeft de Hoge Raad in twee uitspraken beslist dat een nietige erkenning van een kind (in die gevallen op Curaçao) bekrachtigd kan worden (zie CB 2015-23). In die gevallen bestond de oorzaak van de nietigheid op een zeker moment niet langer doordat de man die erkend had was gescheiden (en dus geen sprake meer was van een gehuwde man die geen buiten dat huwelijk geboren kind kon erkennen). Bekrachtiging leidt tot Nederlanderschap met ingang van de datum van erkenning (HR 20 december 2019, besproken in CB 2020-2, rov. 2.9.2). (meer…)
HR 20 november 2020 ECLI:NL:HR:2020:1858
Bij een latere erkenning is niet reeds ten tijde van de geboorte van het kind sprake van een familierechtelijke betrekking tussen de vader en het kind, ook niet indien de erkenning naar het recht dat de erkenning beheerst, terugwerkende kracht heeft tot de geboorte. (meer…)
HR 20 december 2019 ECLI:NL:HR:2019:2036
Art. 4 lid 2 (oud) RWN en art. 4 lid 3 RWN moeten aldus worden uitgelegd dat iedere in het buitenland tot stand gekomen wettiging die ingevolge de Overeenkomst inzake wettiging door huwelijk van 1970 (hierna: Overeenkomst van 1970) in het Koninkrijk als geldig moet worden aangemerkt, leidt tot de verkrijging van het Nederlanderschap, ook indien aan die buitenlandse wettiging een niet voor erkenning in het Koninkrijk vatbare erkenning is voorafgegaan.
Het overzicht van prejudiciële zaken vermeldt weer een aantal nieuwe civiele zaken waarin op grond van art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zijn gesteld. De vragen zien op (1) ) overdracht van vorderingen door banken aan niet-bancaire kredietopkopers, (2) aansprakelijkheid ziekenhuis voor schade als gevolg van inbrengen gebrekkig PIP-implantaat (3) IPR van Curaçao en mogelijk Nederlanderschap voor erkend kind, (4) kinderalimentatie en niet-wijzigingsbeding, (5) slapend dienstverband na langdurige arbeidsongeschiktheid, (6) tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen in consumentenzaken en (7) loonbegrip van art. 6:107a BW en afgedragen pensioenpremies. (meer…)