HR 15 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:429
Voor de beoordeling of een verbintenis deelbaar of ondeelbaar is als bedoeld in art. 2:334t leden 2 en 3 BW is uitsluitend beslissend de aard van de prestatie waartoe partijen op grond van de verbintenis verplicht dan wel gerechtigd zijn. Een verbintenis kan niet contractueel ondeelbaar worden gemaakt voor de toepassing van art. 2:334t BW.
Of een beroep op een rentebeding in geldleningsovereenkomst ten opzichte van andere deelgenoten bij verdeling van notarieel executiedepot naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, moet worden beoordeeld op grond van de omstandigheden die betrekking hebben op de relatie tussen de entiteit die zich op het rentebeding beroept en de andere deelgenoten. Het gaat daarbij niet om de omstandigheden die zich hebben voorgedaan ten tijde van het sluiten van de geldleningsovereenkomst.
Achtergrond
Vesteda c.s. (eiseressen in cassatie) hebben een vordering op Mega Projecten B.V. (hierna: Mega Projecten) – onderdeel van de Megahome-vennootschappen – uit hoofde van een samenwerkingsovereenkomst uit 2001.
Ook Rabobank (verweerder in cassatie) heeft een vordering op, onder andere, Mega Projecten, op grond van een financieringsovereenkomst uit 2007. In die overeenkomst had Rabobank de verplichtingen van de rekeninghouder en debiteur – waaronder dus de verplichting tot zekerheidstelling – tot een ondeelbare verbintenis gemaakt in geval van juridische splitsing.
In de loop van 2009 heeft bij de Megahome-vennootschappen een herstructurering in de vorm van de verschillende splitsingen, overdrachten en fusie plaatsgevonden. Door de herstructurering is de vordering van Vesteda c.s. uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst met Mega Projecten mede komen te rusten op Megahome.nl Grond, Megahome.nl Beheer en Megahome.nl.
Rabobank heeft in april 2010 met NPB Beheer, Megahome.nl Grond, Megahome.nl Beheer en Megahome.nl (en andere Megahome-vennootschappen) een nieuwe financieringsovereenkomst gesloten, waarbij zij hoofdelijk werden verbonden, ook voor de bestaande schuld van de oudere Megahome-vennootschappen. Deze nieuwe financieringsovereenkomst van 2010 bevatte op grond van dezelfde artikelen in de algemene voorwaarden de verplichting tot zekerheidstelling.
Op 15 april 2010 hebben NPB Beheer, Megahome.nl Grond en Megahome.nl Beheer rechten van hypotheek verstrekt aan Rabobank tot een bedrag van € 125 miljoen, exclusief renten en kosten.
Op 30 juni 2010 is namens diverse Megahome-vennootschappen een overeenkomst van geldlening met Rabobank ondertekend. Art. 5 van de geldleningsovereenkomst van 30 juni 2010 bevat het volgende rentebeding:
“Artikel 5 VERTRAGINGSRENTE
Indien enig bedrag niet tijdig door een Debiteur wordt voldaan, is die Debiteur in aanvulling op de geldende rente een vertragingsrente verschuldigd van 2% (zegge: twee procent) op maandbasis te berekenen over het betreffende bedrag dat die Debiteur nog dient te voldoen vanaf de dag van verschuldigd worden tot de dag der voldoening, (…)”
Nadat er executoriaal beslag is gelegd op de percelen van NPB Beheer, Megahome.nl, Megahome.nl Grond, NPB Onroerend Goed en Megahome.nl Beheer, zijn de percelen in mei 2015 executoriaal geveild. De executieopbrengst is in depot gesteld bij een notaris. De belanghebbenden bij de verdeling van de executieopbrengst zijn onder meer Rabobank en Vesteda c.s.
Kern van de procedure
Vesteda c.s. stellen te zijn benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden door de rechtshandelingen tussen de Megahome-vennootschappen en de Rabobank. Om die reden vorderen Vesteda c.s., bij inleidende dagvaarding van 21 augustus 2012, vernietiging van de volgende rechtshandelingen op grond van art. 3:45 BW:
i. het verlenen van hypotheekrechten op 15 april 2010 voor € 167,5 miljoen (Pauliana I),
ii. het aanvaarden van een financieringsaanbod van 8 april 2010 voor € 125 miljoen (Pauliana II) en
iii. het aangaan van een geldleningsovereenkomst van 30 juni 2010 voor zover het betreft de opneming in die overeenkomst (a) van Megahome.nl als debiteur van Rabobank en (b) van art. 5 (inzake de vertragingsrente) (Pauliana III).
Ook voeren Vesteda c.s. aan dat een beroep door Rabobank op het rentebeding uit art. 5 van de geldleningsovereenkomst onrechtmatig jegens hen als deelgenoten in het notarieel executiedepot zou zijn, dan wel dat het rentebeding in strijd zou zijn met de goede zeden of de redelijkheid en billijkheid.
Afwijzing van de vorderingen door het hof: ondeelbare vorderingen van art. 2:334t BW en geen beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid
In tegenstelling tot de rechtbank, heeft het hof alle vorderingen van Vesteda c.s. afgewezen. In de redenering van het hof speelt met name art. 2:334t BW een belangrijke rol.
Art. 2:334t BW regelt de aansprakelijkheid tot nakoming van de verbintenissen van de gesplitste rechtspersoon ten tijde van de splitsing. Het eerste lid bepaalt de hoofdregel: “De verkrijgende rechtspersonen en de voortbestaande gesplitste rechtspersoon zijn aansprakelijk tot nakoming van de verbintenissen van de gesplitste rechtspersoon ten tijde van de splitsing.”
Lid 2 en 3 van art. 2:334t BW maken een onderscheid tussen aansprakelijkheid voor deelbare en ondeelbare verbintenissen. Ingevolge lid 2 zijn zij bij ondeelbare verbintenissen elk voor het geheel aansprakelijk. Op grond van lid 3, is de aansprakelijkheid voor deelbare verbintenissen voor een verkrijgende rechtspersoon waarop de verbintenis niet is overgegaan, beperkt tot de waarde van het vermogen dat die rechtspersoon bij de splitsing heeft verkregen.
Met betrekking tot paulianavordering I en II heeft het hof – voor zover in cassatie van belang – geoordeeld dat Megahome.nl Grond, Megahome.nl Beheer en Megahome.nl, als gevolg van de herstructurering, alle op grond van art. 2:334t lid 2 BW onder de financieringsovereenkomst van 2007 voor het geheel aansprakelijk zijn geworden. Het hof komt tot die conclusie door te overwegen dat Rabobank de – in beginsel deelbare – betalingsverbintenissen van Mega Projecten/NPB Beheer ondeelbaar heeft gemaakt (rov. 5.7 van het arrest van het hof). Dat Rabobank bevoegd was deelbare verbintenissen ondeelbaar te maken, volgt volgens het hof uit art. 6:6 lid 2 BW.
Ook het beroep van Vesteda c.s. op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid met betrekking tot het rentebeding uit de geldleningovereenkomst van 30 juni 2010, wijst het hof af. Het hof heeft zijn oordeel gebaseerd op omstandigheden die betrekking hebben op de relatie tussen Rabobank en de Megahome-vennootschappen. Het hof overweegt bijvoorbeeld dat Rabobank met de geldleningsovereenkomst een financieringsrelatie onder voorwaarden heeft voortgezet, waarbij rekening werd gehouden met alle omstandigheden van het geval, zoals bijvoorbeeld de voorgeschiedenis tussen partijen, het economische klimaat, de risicoanalyse en de reeds tussen partijen bestaande afspraken (rov. 5.17 van het arrest van het hof).
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof
De Hoge Raad vernietigt deze oordelen van het hof.
Ten aanzien van (on)deelbare verbintenissen in het kader van art. 2:334t BW, overweegt de Hoge Raad in rov. 3.1.2 dat de wetgever in de regeling over juridische splitsing met de begrippen ‘deelbare verbintenis’ en ‘ondeelbare verbintenis’ heeft willen aansluiten bij het begrip ‘ondeelbare prestatie’ in art. 6:6 lid 2 BW. Voor de beoordeling of een prestatie deelbaar of ondeelbaar is, is volgens de parlementaire geschiedenis van art. 6:6 lid 2 BW de aard van de prestatie beslissend. Daarbij benadrukt de Hoge Raad dat de regeling van art. 2:334t BW van dwingend recht is. Contractuele uitbreiding van het begrip ‘ondeelbare verbintenissen’ in de zin van art. 2:334t BW is om die reden niet mogelijk. Een verbintenis kan dus niet door middel van partijafspraken ondeelbaar worden gemaakt voor de toepassing van art. 2:334t BW.
Ten aanzien van de verwerping van het beroep van Vesteda c.s. op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, concludeert de Hoge Raad in rov. 3.2.2 als volgt:
“Het hof heeft zijn verwerping van het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid uitsluitend doen steunen op omstandigheden die zich hebben voorgedaan ten tijde van het sluiten van de geldleningsovereenkomst met daarin het rentebeding tussen Rabobank en de Megahome-vennootschappen. Het hof heeft daarmee niet (kenbaar) beoordeeld of het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Rabobank thans, bij de verdeling van de onder de notaris gestorte executieopbrengst, jegens Vesteda c.s. aanspraak maakt op de contractuele rente van 2% per maand. Het hof heeft aldus ofwel miskend dat de verhouding tussen Rabobank en Vesteda c.s. als deelgenoten bij de verdeling van het notariële executiedepot mede wordt beheerst door hetgeen uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit, ofwel zijn verwerping van het beroep van Vesteda c.s. op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid onvoldoende gemotiveerd in het licht van de stellingen van Vesteda c.s.”
Niet ontvankelijkheid van Vesteda c.s.?
Tot slot merkt de Hoge Raad het volgende op over de ontvankelijkheid van Vesteda c.s.
In beginsel is in faillissement uitsluitend de curator op grond van art. 49 Fw bevoegd om, namens de gezamenlijke schuldeisers van de gefailleerde, een rechtsvordering uit pauliana in te stellen. In deze procedure heeft de curator aangegeven akkoord te gaan met de voortzetting van de procedure voor zover de boedel daardoor niet wordt geschaad. Om die reden kan in cassatie niet verder worden onderzocht of Vesteda c.s. ontvankelijk zijn in hun paulianavorderingen.
De Hoge Raad laat aan het verwijzingshof om een oordeel te vormen over de mogelijke niet-ontvankelijkheid van Vesteda c.s. in het licht van art. 49 Fw.