HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR 2016:2749
In effectenleasezaken dient bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een “onaanvaardbaar zware financiële last” volgens de hofformule, de premie Ziekenfondswet (Zfw) niet in mindering te worden gebracht op het besteedbaar netto-inkomen. Vanuit een oogpunt van consistente rechtspraak verdient het aanbeveling dat bij het hanteren van de ‘hofformule’ in alle gevallen deze lijn wordt gevolgd.
Effectenlease en de “hofformule”
Met oog op het grote aantal effectenleasezaken dat aan het hof Amsterdam werd voorgelegd, heeft dat hof in een serie arresten een formule ontwikkeld aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of effectenleaseovereenkomsten naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op een afnemer leggen. Deze zogenaamde “hofformule” is door de Hoge Raad meerdere malen bevestigd, onder meer in drie arresten van 5 juni 2009 en in twee arresten van 29 april 2011 (zie ook CB 2011-9), en meest recent nog in twee arresten van 15 september 2016 (zie CB 2016-148). Uitgangspunt daarbij is dat de reeds betaalde rente, aflossingen, eventuele kosten en een eventuele restschuld voor rekening van de afnemer van de effectenleaseproducten blijven. Wel moet worden onderzocht of een andere verdeling op grond van de billijkheid gerechtvaardigd is (art. 6:101 BW). Daarbij zullen de reeds betaalde rente en aflossing in beginsel geheel voor rekening van de afnemer komen, indien uit onderzoek door de aanbieder zou zijn gebleken dat zijn inkomens- en vermogenspositie naar redelijke verwachting toereikend was om die verplichtingen te voldoen.
In gevallen waarin de aanbieder het aangaan van een effectenleaseovereenkomst echter had moeten ontraden omdat de daaruit voortvloeiende verplichtingen een onaanvaardbaar zware financiële last voor de afnemer zou vormen, ligt dit anders en zal in beginsel een deel van de betaalde rente en aflossing, alsook de restschuld, voor vergoeding in aanmerking komen (waarbij 2/3e van de schade voor de aanbieder zal blijven). De afnemer zal in dat geval moeten bewijzen dat de aanbieder in zijn zorgplicht is tekortgeschoten, waarbij alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de financiële ruimte in aanmerking moeten worden genomen. Voor het bepalen van de inkomens- en vermogenspositie wordt in beginsel aangeknoopt bij een van de Belastingdienst verkregen “biljet van proces”. De hofformule vergelijkt het besteedbare netto-maandinkomen van de afnemer (met een aantal correcties) met de voor hem geldende Nibud-basisnorm. De vraag die daarbij in deze zaak werd gesteld, is hoe moet worden omgegaan met de premie voor de Ziekenfondswet (of de particuliere ziektekostenverzekering). Advocaat-generaal Wissink wijst in zijn conclusie vóór deze zaak erop dat in diverse arresten van het hof Amsterdam de stelling is verworpen dat de premie op het netto-inkomen in mindering moet worden gebracht, maar dat in uitspraken van andere feitenrechters dat juist wel is aanvaard.
Hoge Raad bevestigt lijn hof Amsterdam
In zijn arresten van 2011 had de Hoge Raad al overwogen dat de vraag welke omstandigheden de feitenrechter in zijn oordeel dient mee te wegen, en in welke mate, in hoge mate een feitelijke vraag is die in cassatie slechts beperkt toetsbaar is. Daarmee is de begroting van de specifieke mee te wegen posten in beginsel voorbehouden aan de feitenrechter. De rechter mag hierbij een algemene formule hanteren, mits die formule voldoende ruimte laat om rekening te houden met de individuele omstandigheden van het geval. (zie bijv. HR 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4012, rov. 4.1.2). Hieruit vloeit voort, aldus de Hoge Raad in het arrest in deze zaak, dat de feitenrechter die gebruik maakt van een algemene formule waarin het begrip “besteedbaar netto-inkomen” voorkomt, niet rechtens verplicht is om de premie Zfw daarop in mindering te brengen.
Wel is van belang dat een door de feitenrechter gebruikte formule berust op gebruikelijke uitgangspunten. De Hoge Raad overweegt dat op het eerste gezicht niet voor de hand ligt om bij de hofformule geen rekening te houden met de premie Zfw: de Nibud-basisnorm, waarvan het in de hofformule gehanteerde besteedbaar netto-inkomen uitgaat, houdt daarmee geen rekening omdat die norm gebaseerd is op het netto-inkomen dat een bijstandsgerechtigde geniet en deze die premie niet zelf uit dat netto-inkomen hoeft te voldoen. De Hoge Raad wijst echter op een aantal arresten waarin het hof heeft gemotiveerd waarom de premie Zfw niet in mindering wordt gebracht. De reden daarvoor is kort gezegd dat wordt uitgegaan van 110% van de Nibud-norm met een opslag, en omdat het netto-inkomen uit arbeid in beginsel dient te worden bepaald door het brutoloon te verminderen met ingehouden loonbelasting en premie volksverzekeringen. De Hoge Raad overweegt dat de motivering die het hof geeft klaarblijkelijk mede gericht is op een eenvoudige hanteerbaarheid van de formule, “mede in verband met de wenselijkheid dat aldus een grote hoeveelheid gelijksoortige zaken snel en uniform kan worden afgedaan” (rov. 3.5.3). De door het hof gehanteerde aanpak is daarmee niet onbegrijpelijk, nu zij een verklaring bevat van de inconsistentie die zich op het eerste gezicht aandient.
Tot slot geeft de Hoge Raad nog een duidelijke vingerwijzing voor de feitenrechtspraak:
“De in deze zaak toegepaste ‘hofformule’ leent zich voor toepassing in een groot aantal gevallen en is ook op grote schaal in de feitenrechtspraak tot uitgangspunt genomen. Voorts hebben vele – zo niet de meeste – feitenrechters de vraag of de premie Zfw op het ‘besteedbaar netto-inkomen’ in mindering moet worden gebracht, beantwoord op dezelfde wijze als het hof in (onder meer) de onderhavige zaak (vgl. de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.11-2.12). Vanuit een oogpunt van consistente rechtspraak verdient het daarom aanbeveling dat bij het hanteren van de ‘hofformule’ in alle gevallen deze lijn wordt gevolgd.”