Wet Bopz: termijnen na cassatie en verwijzing; deskundigenonderzoek
HR 28 juni 2019 ECLI:NL:HR:2019:1054
In beginsel moet binnen vier weken na de uitspraak van de Hoge Raad een mondelinge behandeling plaatsvinden, en de rechtbank moet in beginsel binnen vier weken na die mondelinge behandeling beslissen op het verzoek van de officier van justitie, dan wel de zaak aanhouden met het oog op een nader deskundigenonderzoek. (meer…)
Hoge Raad geeft duidelijkheid over aanvangstermijn uit artikel 5:130 lid 2 BW
HR 21 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1022
Artikel 5:130 lid 2 BW bepaalt dat een verzoek tot vernietiging van een besluit van een VvE binnen een maand moet worden gedaan ná de dag waarop verzoeker van het besluit kennis heeft genomen of kennis heeft kunnen nemen. In deze zaak heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op de vraag wanneer voornoemde termijn van een maand gaat lopen. Kort gezegd, hangt dat af van de omstandigheden van het geval. Als het gebruikelijk is dat de besluiten van een VvE worden verspreid (bijv. per e-mail) vangt de termijn aan vanaf het moment waarop die bekendmaking heeft plaatsgevonden. Is het niet gebruikelijk dat de besluiten worden verspreid, dan mag van een verzoeker in beginsel worden verwacht dat hij binnen een week na de vergadering informatie inwint over de besluiten. De termijn uit artikel 5:130 lid 2 BW begint dan te lopen uiterlijk op de dag na het einde van die week. (meer…)
Eisvermindering in zaken met verplichte procesvertegenwoordiging kan niet besloten liggen in een verklaring ter comparitie
HR 21 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:997
Vermindering van de eis in zaken met verplichte procesvertegenwoordiging kan niet besloten liggen in een verklaring van een procespartij ter comparitie, maar dient plaats te vinden bij conclusie of akte, welke akte ook daarin kan bestaan dat de procesvertegenwoordiger ter comparitie mondeling akte verzoekt van een vermindering van eis. Indien echter intrekking van vorderingen een vorm van afstand van recht zou inhouden, geldt daarvoor de eis dat sprake moet zijn van een verklaring die op de aan afstand van recht verbonden rechtsgevolgen is gericht. Daarbij mag in het algemeen worden aangenomen dat een eisende partij die haar eis wijzigt, niet zal wensen dat in het geheel geen eis resteert in het geval de eiswijziging niet wordt toegelaten. De rechter dient in dat geval te onderzoeken of met de wijziging van de vorderingen de bestaande vorderingen onvoorwaardelijk heeft willen prijsgeven. (meer…)
Heeft de werkgever serieus en reëel gelegenheid tot verbetering van het functioneren van de werknemer geboden?
HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:933
Gelet op de ingrijpende gevolgen die een ontbinding op grond van disfunctioneren voor een werknemer kan hebben, moet worden aangenomen, mede gelet op de eisen van goed werkgeverschap, dat de werkgever aan de werknemer serieus en reëel gelegenheid tot verbetering moet hebben geboden. Het hangt van de omstandigheden van het geval af welke hulp, ondersteuning en begeleiding in een concreet geval van de werkgever mag worden verwacht ter verbetering van het functioneren van de werknemer, alsmede op welke wijze een en ander moet worden vastgelegd. De Hoge Raad geeft enkele gezichtspunten. (meer…)
Een briefadres heeft te gelden als gekozen woonplaats en betekening kan aldaar plaatsvinden
HR 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1052
In deze uitspraak beantwoordt de Hoge Raad prejudiciële vragen van de kantonrechter te Rotterdam over het door de deurwaarder uitbrengen van een exploot dat is bestemd voor een natuurlijke persoon aan een in de basisregistratie personen (hierna: BRP) opgenomen briefadres. (meer…)
Recente berichten
- Cassatievlog #118 | ‘Eerste aflossing’ ex art. 349a lid 1 Fw
- Wat is de ‘eerste aflossing’ in de zin van art. 349a lid 1 Fw?
- De Staat is belanghebbende in een procedure ex art. 1:26 BW tot erkenning van buitenlandse adoptiebeslissing
- Geen gratie na veroordeling voor een verjaard feit
- Man die zijn echtgenote in ontoerekeningsvatbare toestand om het leven brengt, is niet onwaardig om te erven – maar erft toch niet
- De afwijzing van een verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt in de zin van art. 798 lid 1 Rv is een einduitspraak, waarvan hoger beroep of cassatieberoep openstaat
- Rechtsmacht Nederlandse rechter op grond van art. 7 lid 1 Brussel II-ter
- Voor inbezitneming van ‘publieke grond’ geldt geen afzonderlijke maatstaf
Dossiers
- Aanbestedingsrecht (12)
- Aansprakelijkheid en schadevergoeding (326)
- Arbeidsrecht (226)
- Bijzondere overeenkomsten (47)
- Caribisch recht (Aruba, Curaçao en Sint Maarten, BES) (67)
- Erfrecht (38)
- Europees recht (86)
- Financieel recht (51)
- Goederenrecht (92)
- Grondrechten en mensenrechten (63)
- Hoge Raad Algemeen (59)
- Huurrecht (76)
- Huwelijksvermogensrecht (68)
- Insolventierecht (200)
- Intellectuele-eigendomsrecht (115)
- Internationaal privaatrecht (81)
- Internationaal publiekrecht (25)
- Kooprecht (14)
- Mededingingsrecht (20)
- Ondernemingsrecht (102)
- Onteigeningsrecht (71)
- Overheidsrecht (177)
- Pensioenrecht (23)
- Personen- en familierecht (210)
- Prejudiciële uitspraken HvJEU (27)
- Prejudiciële vragen Hoge Raad (135)
- Privacy -AVG (4)
- Proces- en beslagrecht (847)
- Strafrecht (7)
- Verbintenissenrecht (291)
- Vermogensrecht algemeen (85)
- Vervoersrecht (26)
- Verzekeringsrecht (76)
- Wetgeving cassatierechtspraak (13)
- Wvggz – Wzd (Wet Bopz oud) (119)