HR 2 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1543 en ECLI:NL:HR:2020:1542
Wanneer in een onteigeningszaak sprake is van winbare bodembestanddelen, geldt niet als uitgangspunt dat de vergoeding daarvoor moet worden gesteld op de helft van het voordeel dat de onteigenaar door de aanwezigheid daarvan heeft. Dat uitgangspunt geldt alleen voor (juridisch) onwinbare bodembestanddelen. Of een aparte vergoeding voor winbare bodembestanddelen wordt begroot, hangt af van de waarderingsmethode. De verdeling tussen onteigende en onteigenaar van die eventuele aparte vergoeding hangt af van de omstandigheden van het geval. Overigens kan de rechtbank met inachtneming van de juiste maatstaf wel degelijk komen tot een verdeling bij helfte van het voordeel voor de onteigenaar.
Achtergrond
In deze zaak werden percelen langs de Maas onteigend, om voor rivierverruiming te worden ontgrond. Daarbij komen bodembestanddelen vrij. Wanneer het gaat om bodembestanddelen die een waarde vertegenwoordigen, wordt deze eigenschap in beginsel bij de waardebepaling in aanmerking genomen. In het onteigeningsrecht wordt onderscheid gemaakt tussen ‘winbare’ bodembestanddelen, die de onteigende ook zelf had mogen winnen, en (juridisch) ‘onwinbare’ bodembestanddelen, die alleen door het werk waarvoor wordt onteigend kunnen worden gewonnen. In deze zaak was sprake van winbare bodembestanddelen.
Onwinbare bodembestanddelen
Bij onwinbare bodembestanddelen wordt de meerwaarde vastgesteld door na te gaan welk voordeel de onteigenaar door de aanwezigheid van de bodembestanddelen heeft. Dat voordeel, waarbij de marktwaarde van de bodembestanddelen nog als plafond geldt, wordt in beginsel door de onteigenaar en onteigende bij helfte gedeeld, tenzij bijzondere omstandigheden voor een andere verdeelsleutel aanleiding geven.
Winbare bodembestanddelen: is verdeling bij helfte van voordeel uitgangspunt?
In deze zaak, die dus om winbare bodembestanddelen ging, had de rechtbank ook als uitgangspunt de verdeling bij helfte van het voordeel genomen en de vraag of aanleiding was voor een andere verdeling, ontkennend beantwoord. Bij winbare bodembestanddelen is de rechter echter in beginsel vrij in haar keuze voor de te gebruiken waarderingsmethode of een combinatie daarvan (wat in deze zaak was gebeurd). De Hoge Raad beslist in deze zaak uitdrukkelijk dat bij winbare bodembestanddelen niet als uitgangspunt voor de hoogte van de vergoeding geldt dat dit wordt begroot op de helft van het voordeel van de onteigenaar. Het hangt bij winbare bodembestanddelen namelijk af van de waarderingsmethode of überhaupt een afzonderlijke vergoeding voor winbare bodembestanddelen wordt bepaald. Wanneer zo’n afzonderlijke vergoeding wordt bepaald, hangt de verdeling van het voordeel af van de omstandigheden van het geval.
Hoewel de rechtbank dus van een onjuist uitgangspunt is uitgegaan, blijft de beslissing wel in stand. De Hoge Raad leest in de overweging van de rechtbank dat geen aanleiding is voor een andere verdeling dan bij helfte, een op de omstandigheden van het geval toegesneden motivering die niet onbegrijpelijk is. Daaruit volgt, aldus de Hoge Raad, dat de rechtbank ook bij een juiste maatstaf tot een verdeling bij helfte was gekomen.
De lezenswaardige conclusie van A-G Valk gaat nog in op de redenen voor een andere benadering van winbare en onwinbare bodembestanddelen.
Essentiële stelling
De Hoge Raad vernietigt nog wel op een ander punt. De gemeente had betoogd dat bij de berekening van de opbrengsten van de bodembestanddelen was gerekend met ‘gewassen grind’, terwijl aan de kostenkant werd uitgegaan van ‘vuil grind’, wat inconsistent is en financiële consequenties heeft. Uit het deskundigenadvies of het vonnis volgt niet dat het betoog van de gemeente onjuist is, en als het juist is heeft dat mogelijk gevolgen voor de waarde. De rechtbank had daarom niet zonder op dit betoog in te gaan de waardebepaling van de deskundigen tot de hare mogen maken.