HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741

Bij de beoordeling of een stuitingsmededeling aan de in artikel 3:317 lid 1 BW gestelde eisen voldoet, moet niet alleen gelet worden op de formulering daarvan, maar ook op de context waarin de mededeling wordt gedaan en op de overige omstandigheden van het geval. Bij deze beoordeling kan onder omstandigheden mede betekenis toekomen aan de verdere correspondentie tussen partijen. 

Feiten

De International Strategies Group (ISG) heeft een vordering tegen de Royal Bank of Schotland (RBS) ingesteld. RBS, of haar rechtsvoorganger ABN AMRO, zou hebben nagelaten maatregelen te treffen ter bescherming van de belangen van ISG, waardoor zij slachtoffer is geworden van fraude. Volgens RBS is de vordering verjaard. ISG daarentegen meent dat de verjaring is gestuit door een brief van de advocaat van ISG die hij aan de advocaat van RBS heeft gestuurd. Deze brief luidde, voor zover van belang, als volgt:

“We have been retained by International Strategies Group to (…) assess additional actions which may be required to best serve the interests of our clients in accomplishing a full disclosure concerning the unusual circumstances surrounding funds deposited by them into accounts maintained at ABN Amro. (…) Various questions have arisen which I am anxious to review with you as counsel to ABN Amro. Most curious are the mysterious details concerning the (…) payment of $ 400,000 to ABN Amro employee (…) out of our client’s funds on deposit in an account at ABN Amro. Explanations which I have reviewed are incomplete and insufficient at best. It would appear that ABN Amro may be liable for the regrettable ‘disappearance’ of the entire syndicated $ 24,000,000 (…) I’ve been trying cases involving commercial disputes for over thirty years and I have become convinced that litigation is the least efficient and most uncivilized method of dispute resolution known to man. That said, if you’re able to gather some facts which may shed some light on these issues, I would welcome a visit to New York and a chat all under the ‘cloak’ of Rule 408. I would also think it appropriate to put ABN Amro carriers on notice of these potential claims. (..)”.

Het hof oordeelde dat de brief niet is aan te merken als een stuiting in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW omdat de inzet van de brief vooral het verkrijgen van informatie in een confraternele bespreking lijkt te zijn. Daarnaast was het treffen van rechtsmaatregelen afhankelijk van de uitkomst van een nog te houden bespreking.

Aan stuitingsmededeling te stellen eisen

In cassatie staat de vraag centraal of bovenstaande brief is aan te merken als een stuitingsbrief in de zin van artikel 3:317 lid BW. De verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis kan onder meer worden gestuit door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (art. 3:317 lid 1 BW).

Al in eerdere rechtspraak oordeelde de Hoge Raad dat het bij een schriftelijke mededeling moet gaan om een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar dat hij er ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren (vgl. HR 14 februari 1997, NJ 1997, 244, HR 21 april 2006, NJ 2006, 270, HR 24 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0418, NJ 2006/642). Vereist is dat de wederpartij had behoren te begrijpen dat eiser zich ondubbelzinnig zijn recht voorbehoudt. In HR 14 februari 1997, NJ 1997/244 was de verzending van een ‘gespreksnotitie’ bijvoorbeeld onvoldoende. Aan de mededeling wordt niet de eis gesteld dat deze de vordering nauwkeurig omschrijft (HR 27 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1494, NJ 2008/373). Wel is voor een voldoende duidelijke waarschuwing noodzakelijk dat voor de schuldenaar kenbaar is welke vordering is bedoeld (HR 8 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9615, NJ 2010/545). De vordering moet zodanig zijn omschreven dat de schuldenaar daaruit kan begrijpen welk recht op nakoming wordt voorbehouden en waartegen deze schuldenaar zich eventueel heeft te verweren.

Tegen deze achtergrond overweegt de Hoge Raad:

Bij de beoordeling of de mededeling aan de in art. 3:317 lid 1 BW gestelde eisen voldoet, dient niet alleen te worden gelet op de formulering daarvan, maar ook op de context waarin de mededeling wordt gedaan en op de overige omstandigheden van het geval (vgl. HR 18 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8502, NJ 2009/439). Bij deze beoordeling kan onder omstandigheden mede betekenis toekomen aan de verdere correspondentie tussen partijen (HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7063, NJ 2011/503).”

Volgens de Hoge Raad had het hof bij de beoordeling of de brief aan de in art. 3:317 lid 1 BW gestelde eisen voldoet, rekening moeten houden met de volgende punten:

  • De brief is geschreven door de advocaat van ISG en is gericht aan de advocaat van RBS.
  • In de brief wordt een bespreking voorgesteld over het geschil van partijen tegen de achtergrond van de uitdrukkelijke genoemde mogelijkheid “that ABN Amro may be liable for the regrettable ‘disappearance’ of the entire syndicated 24,000,000 dollars”.
  • Er is uitdrukkelijk op gewezen dat een procedure aanhangig zou kunnen worden gemaakt.
  • Ter afsluiting wordt opgemerkt “I would also think it appropriate to put ABN Amro carriers on notice of these potential claims.”

Gelet hierop acht de Hoge Raad het onbegrijpelijk dat het hof de brief niet heeft aangemerkt als een stuitende mededeling in de zin van artikel 3:317 BW. Het hof heeft in zijn beoordeling miskend dat de gevolgde strategie om eerst informatie te verkrijgen en een bespreking te voeren de bedoelde waarschuwing niet behoeft te ontkrachten. De zaak wordt ter verdere behandeling verwezen naar een ander hof.

De Hoge Raad merkt verder nog op dat in het algemeen ook omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat een rechtshandeling is verricht, medebepalend kunnen zijn voor de uitleg daarvan, en dat hetzelfde geldt bij de beantwoording van de vraag of een mededeling als bedoeld in art. 3:317 BW, stuitende werking heeft.

Cassatieblog.nl

Share This