HR 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2312

Voor het bekend zijn van de schade – en dus het gaan lopen van de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW – is niet vereist dat de precieze omvang van de schade vaststaat. Voldoende is dat de mogelijkheid van schade is komen vast te staan.

In deze zaak – een van de vele procedures die spelen rondom Chipshol – gaat het om de aankoop door Chipshol van het “Groenenbergterrein” in de omgeving van Schiphol. Chipshol had het Groenenbergterrein gekocht met het oog op de ontwikkeling ervan tot bedrijventerrein. Uiteindelijk heeft die ontwikkeling niet plaatsgevonden. In de verschillende bestuursrechtelijke procedures die Chipshol heeft gevoerd over de vaststelling van externe veiligheidszones rondom Schiphol, is onder meer door de Afdeling geoordeeld dat de Staat (achteraf bezien) een te ruime veiligheidscontour rondom Schiphol had vastgesteld.

Rechtbank en hof hebben in deze procedure de vorderingen van Chipshol tegen de Staat afgewezen. Deze afwijzing blijft ook in cassatie overeind. Een groot deel van de (vele) cassatieklachten van Chipshol wordt door de Hoge Raad met toepassing van art. 81 RO afgedaan. Van de klachten die de Hoge Raad wel inhoudelijk bespreekt is het meest interessant de vraag of (een deel van) de vordering van Chipshol is verjaard.

Het hof had in deze zaak vooropgesteld dat voor het bekend zijn van de schade (als bedoeld in art. 3:310 lid 1 BW) niet is vereist dat de precieze omvang daarvan vaststaat, maar dat voldoende is dat de mogelijkheid van schade is komen vast te staan. In cassatie was niet bestreden het oordeel van het hof dat het Chipshol vanaf het tijdstip waarop de Gemeente de agrarische bestemming van het Groenebergterrein handhaafde, duidelijk was dat zij schade zou lijden door het niet kunnen ontwikkelen van de bewuste strook. Daarom was Chipshol volgens de Hoge Raad vanaf de datum waarop de bestreden beslissing werd vernietigd (de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling), daadwerkelijk in staat om haar vordering tot schadevergoeding wegens de onrechtmatigheid van de beslissing op bezwaar in te stellen. Daaraan kan volgens de Hoge Raad niet afdoen dat de mogelijkheid bestaat dat de Staat een nieuwe beslissing op bezwaar neemt waarbij het (primaire) besluit zou worden gehandhaafd. De vordering in deze zaak had immers betrekking op schade die het gevolg is van de onrechtmatigheid van de beslissing op bezwaar, en niet op schade wegens onrechtmatigheid van het primaire besluit.

De Staat is in deze zaak in cassatie bijgestaan door Hans van Wijk.

Cassatieblog.nl

Share This