HR 3 oktober 2025  ECLI:NL:HR:2025:1450

Noch de bepalingen van de Wzd, noch de parlementaire geschiedenis van de Wzd bieden enig aanknopingspunt voor de opvatting dat de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de betrokkene, in het kader van de verlening van een machtiging op grond van de Wzd moet worden aangemerkt als belanghebbende, en uit dien hoofde een verweerschrift mag indienen, een op grond van de Wzd openstaand rechtsmiddel kan aanwenden en recht heeft op inzage in en afschrift van in beginsel alle processtukken. 

Op verzoek van het CIZ heeft de rechtbank op voet van art. 24 Wzd een machtiging verleend tot opname en verblijf van betrokkene voor de duur van zes maanden. Betrokkene lijdt aan Parkinsondementie en woont al ruim zeven jaar op vrijwillige basis in een zorginstelling. De machtiging is verzocht vanwege gesteld verzet van betrokkene tegen opname, daarbij dreigt verhuizing naar een andere locatie.

De advocaat van betrokkene heeft een verweerschrift  ingediend namens de echtgenote die gehoord wenste te worden in de procedure betreffende het verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging voor haar echtgenoot. De rechtbank heeft het verweerschrift inclusief producties buiten beschouwing gelaten.

Op grond van art. 38 lid 5 Wzd kan de rechter zich laten voorlichten door, onder meer de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel die de in art. 25 lid 1 aanhef en onder a Wzd bedoelde aanvraag niet heeft ingediend. Volgens de wetgeschiedenis is het doel van de voorlichting door derden het vergaren van informatie door de rechter om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de situatie van betrokkene. Iemand die als informant is aangemerkt kan niet ook belanghebbende zijn en heeft niet het recht om een verweerschrift in te dienen. Omdat de echtgenote wel informant maar geen belanghebbende is in deze procedure en zij dus geen recht had tot het indienen van een verweerschrift kon de rechtbank het verweerschrift van de echtgenote weigeren.

He EVRM dwingt er evenmin toe dat de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de betrokkene in het kader van de verlening van een machtiging op grond van de WZD aan te merken als belanghebbende. Art. 38 lid 4 aanhef e onder a en lid 5 Wzd biedt in beginsel voldoende waarborg dat de rechter de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de betrokkene hoort op het verzoek om een machtiging op grond van de Wzd opdat de door het EVRM beschermde rechten worden geëerbiedigd.

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Share This

Cassatieblog.nl