HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:958
Het hof heeft verzuimd om voldoende kenbaar in zijn beoordeling te betrekken enkele van de factoren en omstandigheden waaraan bij de toepassing van de uitzonderingsbepaling van art. 8 lid 4 Rome I-verordening belangrijke betekenis toekomt en waarmee de rechter rekening moet houden.
Achtergrond
Deze zaak gaat over de vraag welk recht van toepassing is op een arbeidsovereenkomst tussen een Nederlandse copiloot en zijn Turkse werkgever Turistik Hava. Turistik Hava verzorgt onder de naam Corendon Airlines passagiersvluchten, onder andere tussen Nederland en Turkije. Partijen zijn een arbeidsovereenkomst aangegaan voor de periode van 1 november 2015 tot en met 7 november 2018. In de arbeidsovereenkomst is onder meer bepaald dat Turistik Hava de overeenkomst “at any time” mag beëindigen (met inachtneming van een opzegtermijn). Verder is Turks recht van toepassing verklaard op de arbeidsovereenkomst.
Bij brief van 30 oktober 2016 heeft Turistik Hava de arbeidsovereenkomst om bedrijfseconomische redenen opgezegd tegen 15 november 2016. In deze procedure verzoekt de werknemer onder meer de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen. Volgens de werknemer is opzegging van de arbeidsovereenkomst in strijd met Nederlands dwingend recht.
De kantonrechter heeft de verzoeken van de werknemer toegewezen. De kantonrechter heeft onder meer geoordeeld dat op grond van art. 8 lid 2 van de Rome I-verordening op de arbeidsovereenkomst Nederlands recht van toepassing is. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Ook het hof heeft geoordeeld dat op de arbeidsovereenkomst Nederlands recht van toepassing is. Het hof heeft in dit verband geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst niet een kennelijk nauwere band heeft met Turkije dan met Nederland. In cassatie klaagt Turistik Hava dat het hof daarmee een onjuiste toepassing heeft gegeven aan art. 8 lid 4 van de Rome I-verordening.
Rome I-verordening
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen. Partijen verschillen slechts van mening over de vraag welk recht van toepassing is op de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst. De vraag welk recht van toepassing is op een na 17 december 2009 gesloten individuele arbeidsovereenkomst met een grensoverschrijdend karakter, moet worden beantwoord aan de hand van de Rome I-verordering. Dit geldt ook in een geval als het onderhavige, waarin Turistik Hava haar statutaire zetel buiten de Europese Unie heeft. In deze zaak draait het om (’s hofs toepassing van) art. 8 van de Rome I-verordening.
(i) Uit art. 8 lid 1 van de verordening volgt dat een individuele arbeidsovereenkomst wordt beheerst door het recht dat partijen hebben gekozen. Deze keuze mag er echter niet toe leiden dat de werknemer de bescherming verliest die hij geniet op grond van, kort gezegd, bepalingen van dwingend recht die overeenkomstig de leden 2, 3 en 4 van art. 8 toepasselijk zouden zijn geweest bij gebreke van een rechtskeuze.
(ii) Hebben partijen geen rechtskeuze gemaakt, dan wordt de arbeidsovereenkomst beheerst door het recht van het land waar of, bij gebreke daarvan, van waaruit de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht (art. 8 lid 2 van de verordening).
(iii) Indien het toepasselijke recht niet overeenkomstig lid 2 kan worden vastgesteld, wordt de arbeidsovereenkomst beheerst door het recht van het land waar zich de vestiging bevindt die de werknemer in dienst heeft genomen (art. 8 lid 3 van de verordening).
(iv) Blijkt uit het geheel der omstandigheden echter dat de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan het in lid 2 of lid 3 bedoelde land, dan is het recht van dat andere land van toepassing (art. 8 lid 4 van de verordening).
Cassatie
In cassatie is niet bestreden het oordeel van het hof dat partijen in de arbeidsovereenkomst hebben gekozen voor Turks recht (in de zin van art. 8 lid 1 in verbinding met art. 3 van de Rome I-verordening) en dat Nederland het gewone werkland (in de zin van art. 8 lid 2 van de Rome I-verordening) van de copiloot is. Het gaat in cassatie uitsluitend om het oordeel van het hof dat de arbeidsovereenkomst niet een kennelijk nauwere band (in de zin van art. 8 lid 4 van de Rome I-verordening) heeft met Turkije.
Bij de beantwoording van de vraag of de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan het gewone werkland, dient de rechter volgens de rechtspraak van het HvJEU rekening te houden met alle factoren die de arbeidsbetrekking kenmerken, zo stelt de Hoge Raad voorop. De Hoge Raad vervolgt dat belangrijke factoren zijn in welk land de werknemer belastingen en heffingen op inkomsten uit arbeid betaalt, en in welk land hij is aangesloten bij de sociale zekerheid en de verschillende pensioen-, ziektekostenverzekerings- en invaliditeitsregelingen. Bovendien dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van de zaak, zoals met name de criteria betreffende de vaststelling van het salaris en de andere arbeidsvoorwaarden, aldus de Hoge Raad.
Het oordeel van het hof kan – gelet op het voorgaande – niet in stand blijven:
“Het hof heeft zijn oordeel dat de arbeidsovereenkomst niet een kennelijk nauwere band heeft met Turkije dan met Nederland, gegrond op dezelfde omstandigheden als die waarop het zijn oordeel heeft gebaseerd dat Nederland het gewone werkland van [verweerder] is. Weliswaar is het hof daarbij ingegaan op enkele van de door Turistik Hava aangevoerde, hiervoor in 3.1 onder (i) tot en met (ix) genoemde omstandigheden, maar het hof heeft nagelaten om kenbaar in zijn beoordeling te betrekken hetgeen Turistik Hava heeft aangevoerd ten aanzien van het land waar [verweerder] belastingen en heffingen op inkomsten uit arbeid betaalt, het land waar hij is aangesloten bij de sociale zekerheid en de criteria betreffende de vaststelling van het salaris van [verweerder]. Het hof heeft dus verzuimd om voldoende kenbaar in zijn beoordeling te betrekken enkele van de factoren en omstandigheden waaraan bij de toepassing van de uitzonderingsbepaling van art. 8 lid 4 Verordening Rome I belangrijke betekenis toekomt en waarmee de rechter rekening moet houden (zie hiervoor in 3.4).”
Volgt vernietiging en verwijzing. A-G Drijber had eerder tot vernietiging geconcludeerd.