HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9243 (Varde Investments/X)
De vraag of een volmacht is verleend en, zo ja, met welke inhoud, dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaven van art. 3:33 en 3:35 BW. Het afleggen van een opt-outverklaring zoals bedoeld in art. 7:908 lid 2 BW is niet aan te merken als een daad van beschikking in de zin van art. 3:62 lid 2 BW, nu die verklaring slechts erop is gericht dat geen gebondenheid ontstaat aan een verbindend verklaarde regeling. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat partijen na het uitbrengen van een opt-outverklaring een schikking aangaan met dezelfde of een andere inhoud.
Deze zaak is een nieuwe loot aan de inmiddels tamelijk rijk gevulde stam van arresten van de Hoge Raad naar aanleiding van de aandelenlease-affaire. In eerdere zaken ging het onder meer over de zorgplicht van aanbieders van aandelenleaseproducten en de uit de schending daarvan voortvloeiende aansprakelijkheid (zie bijvoorbeeld HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815). Daarnaast stond enige malen de vraag centraal of (een vorm van) aandelenlease moet worden aangemerkt als koop op afbetaling, in welk geval de echtgenoot van de koper de overeenkomst onder omstandigheden kon vernietigen (zie bijvoorbeeld HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837 en HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3868, HR 28 december 2011 ECLI:NL:HR:2011: BT8457 en HR 24 juli 2012 ECLI:NL:HR:2012:BW4989). In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de opt-outverkaring die ter zake van de Duisenberg-regeling is afgelegd namens een deelnemer aan een aandelenleaseproduct van Dexia (de zogenaamde “WinstVerDriedubbelaar”).
De Duisenberg-regeling betreft een tussen Dexia en een aantal belangenorganisaties (waaronder de Consumentenbond, de VEB en de Stichting Leaseverlies) gesloten overeenkomst die ertoe strekt gedupeerde aandelenleasebeleggers (gedeeltelijk) te compenseren. Deze regeling is op 25 januari 2007 door de rechter verbindend verklaard op grond van art. 7:907 BW, dat deel uitmaakt van de niet lang daarvoor ingevoerde Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM). Het gevolg van een dergelijke verbindendverklaring is dat gedupeerden gebonden zijn aan de getroffen schikking (art. 7:908 lid 1 BW). De WCAM voorziet in art. 7:908 lid 2 BW evenwel in een opt-outmogelijkheid voor gedupeerden die niet gebonden willen zijn. In het geval van de Duisenberg-regeling diende een opt-outverklaring uiterlijk te zijn uitgebracht op 31 juli 2007.
Aandelenleasebelegger X had in een eerder stadium Leaseproces BV in de arm genomen om in het geschil met Dexia zijn belangen te behartigen. Daartoe heeft hij (een medewerker van) Leaseproces een volmacht gegeven om namens hem te corresponderen met en te procederen tegen Dexia. Verder werd afgesproken dat geen schikking tot stand zou komen zonder de uitdrukkelijke toestemming van X. Enkele dagen voor de opt-outdeadline heeft een door Leaseproces ingeschakelde advocaat namens X laten weten dat deze niet aan de Duisenberg-regeling gebonden wil zijn. Kort nadien heeft Dexia aan de advocaat bericht dat zij de door hem gedane opt-outverklaring wegens het ontbreken van een toereikende volmacht als ongeldig beschouwt (art. 3:69 lid 3 BW).
In de onderhavige (proef)procedure tussen Varde Investments (rechtsopvolger van Dexia in dezen) en X heeft het hof geoordeeld dat de aan Leaseproces verleende volmacht wel degelijk toereikend was voor het doen van een opt-outverklaring, zodat de namens X uitgebrachte opt-outverklaring rechtsgeldig is. Het Hof heeft daarbij betekenis toegekend aan de afspraak dat geen schikking tot stand zou komen zonder toestemming van X (hetgeen door verbindendverklaring zonder opt-outverklaring juist wél zou gebeuren) en aan de omstandigheid dat de Duisenberg-regeling en de mogelijkheid van een WCAM-procedure op het moment van de inschakeling van Leaseproces bekend waren. Tegen deze oordeelsvorming richt zich het cassatiemiddel van Varde.
De Hoge Raad stelt bij de bespreking van het middel voorop dat de vraag of een volmacht is verleend en, zo ja, met welke inhoud, dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaven van art. 3:33 en 3:35 BW. Het komt daarbij derhalve aan, zo vervolgt de Hoge Raad, op hetgeen partijen (de volmachtgever en de gevolmachtigde) over en weer hebben verklaard en over en weer uit elkaars gedragingen en verklaringen hebben mogen begrijpen, waarbij in het bijzonder van belang is de verklaring of gedraging waarbij de volmacht is verleend. Bij zijn uitleg van de aan Leaseproces gegeven volmacht is het hof volgens de Hoge Raad uitgegaan van deze maatstaven. Voor het overige is het (hiervoor samengevat weergegeven) oordeel van het hof feitelijk en niet onbegrijpelijk, aldus de Hoge Raad.
In cassatie heeft Varde ook nog een beroep gedaan op art. 3:62 lid 2 BW, waarin bepaald is dat een bijzondere volmacht die in algemene bewoordingen is verleend, zich niet uitstrekt tot daden van beschikking indien dat niet ondubbelzinnig is bepaald. Volgens Varde betreft een opt-outverklaring een daad van beschikking en is de volmacht onvoldoende duidelijk om zich tot het uitbrengen van een dergelijke verklaring uit te strekken. De Hoge Raad verwerpt dit betoog om twee redenen:
“4.3 (…) De uitleg die het hof aan de volmacht heeft gegeven, houdt immers in dat deze voldoende specifiek mede betrekking heeft op de situatie die ontstond na de verbindendverklaring van de Duisenberg-regeling. (…) Bovendien is het afleggen van een opt-outverklaring, anders dan het middel betoogt, ook niet aan te merken als een daad van beschikking in de zin van art. 3:62 lid 2 BW, nu die verklaring slechts erop is gericht dat geen gebondenheid ontstaat aan een verbindend verklaarde regeling.”
Overigens verwerpt de Hoge Raad de stelling van Varde, dat het uitbrengen van een opt-outverklaring in de zin van art. 7:908 lid 2 BW inhoudt dat de verbindend verklaarde schikking wordt “afgewezen”. Gevolg van die verklaring is slechts dat degene door of namens wie deze wordt uitgebracht niet krachtens de verbindendverklaring gebonden raakt aan de schikking. Geen rechtsregel staat dan ook eraan in de weg dat partijen na het uitbrengen van een opt-outverklaring een schikking aangaan met dezelfde of een andere inhoud, aldus de Hoge Raad (rov. 4.5).