Dossier: Vermogensrecht algemeen


HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1119 (Eisers/Gemeente Dronten)

De schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan ook berusten op feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de totstandkoming van de betrokken rechtshandeling (vgl. HR 12 januari 2001, ECLI:NL:2001:AA9429, NJ 2001/157 (Kuijpers/Wijnveen)).  (meer…)

HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:689 (JPR/Gunning q.q.)

Het hof heeft met juistheid de regel uit het arrest Vis q.q./NMB toegepast, inhoudend dat een girale betaling na faillietverklaring van de schuldenaar kan worden teruggevorderd, indien de bank aan welke de betalingsopdracht was gegeven op de dag van faillietverklaring nog handelingen moest (laten) verrichten ter effectuering daarvan. Voor toekomstige faillissementen formuleert de Hoge Raad een nieuwe regel: de curator kan steeds het betaalde terugvorderen waarmee pas na het intreden van de faillissementstoestand de rekening van de schuldeiser is gecrediteerd. (meer…)

HR 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:395

(1) Nu niet vaststaat wat de gewoonte ter plaatse is, heeft het hof met inachtneming van het huidige goederenrechtelijke systeem en de daadwerkelijke uitoefening van het recht van de Dertiende Penning gedurende de afgelopen jaren kunnen oordelen dat deze eerst bij eigendomsovergang was verschuldigd. (2) Het is in het algemeen niet onrechtmatig om, ter vermijding van een niet gewenst gevolg van een rechtshandeling, een andere, al dan niet deels daarmee overeenstemmende rechtshandeling te verrichten, waaraan dat gevolg niet is verbonden. (meer…)

verbodsbordHR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3650

Voor nietigheid van een rechtshandeling wegens strijd met de goede zeden op de grond dat deze strekt tot benadeling van schuldeisers, is – anders dan bij de rechtsgevolgen van paulianeus of onrechtmatig handelen – niet vereist dat ten tijde van het aangaan van de rechtshandeling vaststaat of aannemelijk is dat schuldeisers daadwerkelijk (zullen) worden benadeeld. (meer…)

HR 14 november 2014, ECLI:NL: HR:2014:3240 (Allianz Belgium N.V./X)

Uit art. 3:316 BW volgt dat het instellen van een eis in rechte slechts dan geen stuitende werking heeft, indien zij niet tot toewijzing leidt en het geding door het in kracht van gewijsde gaan van een uitspraak of op andere wijze is geëindigd (zonder dat binnen een termijn van zes maanden een nieuwe eis is ingesteld die tot toewijzing leidt). Het “op andere wijze” eindigen van de procedure wordt niet bewerkstelligd door een enkele doorhaling op de rol. (meer…)

HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1627 (Eneco Holding / Stichting Ronde van Nederland)

Nu als uitgangspunt heeft te gelden dat een overeenkomst alleen partijen bindt, dient het oordeel dat een contractueel beding doorwerkt in een daarmee samenhangende rechtsverhouding specifiek te zijn gemotiveerd. Bij de beoordeling van de rechtsverhouding tussen partijen die niet in een contractuele verhouding tot elkaar staan, kan betekenis worden toegekend aan de feitelijk economische samenhang die bestaat tussen overeenkomsten waarbij zij wél partij zijn. Dit betekent echter niet dat de enkele omstandigheid dat een zodanige samenhang bestaat, steeds van belang is voor de beoordeling van de rechtsverhouding tussen de daarbij betrokken partijen. (meer…)

Cassatieblog.nl