Cassatieblog HR 16 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:247
Een juridische strijd tussen twee voormalig samenwonenden gaat in deze cassatie (onder andere) over de motivering van de uitleg die het hof in kort geding geeft aan een door de bodemrechter gegeven voorwaarde. De klacht daarover slaagt.
Achtergrond
Deze zaak gaat over een man en een vrouw wier relatie in 2018 is geëindigd. Zij twisten met name over de verdeling van de woning die gemeenschappelijk eigendom is (taxatiewaarde bijna een miljoen euro). Deze cassatie is onderdeel van de derde procedure over de verdeling van die woning.
De eerste procedure is een bodemzaak: de rechtbank deelde de woning (onder een voorwaarde) toe aan de vrouw, het hof deelde deze daarentegen toe aan de man (onder de opschortende voorwaarde dat hij tijdig de financiering van de toedeling moest realiseren). De tweede procedure is een kort geding tussen de twee uitspraken van de bodemrechters in: deze speelt in cassatie verder geen rol. De derde procedure is opnieuw een kort geding. De vrouw probeert de toedeling van de woning aan de man te blokkeren met het betoog dat hij niet voldaan heeft aan de door de bodemrechter (in hoger beroep) gestelde voorwaarde. Dat betoog slaagt bij de rechtbank, maar de man gaat succesvol in hoger beroep. Tegen het arrest van het hof stelt de vrouw cassatieberoep in (en de man incidenteel cassatieberoep).
De Hoge Raad
De vrouw richt meer dan twintig klachten tegen het hof arrest. Zij krijgt gelijk wat betreft de motivering van het hof over de overbedeling (vergoeding van de overwaarde van het huis). Volgens de Hoge Raad valt ‘niet in te zien’ dat de voorwaarde van de bodemrechter niet ook de terugbetaling door de man zou omvatten van de overwaarde. Na de uitspraak van de bodemrechter in eerste aanleg had de vrouw (die het huis toen kreeg toegedeeld) de helft van de overwaarde (achteraf onverschuldigd) al aan de man betaald. Het ligt volgens de Hoge Raad vervolgens voor de hand dat de bodemrechter in hoger beroep (die de man het huis toedeelde) heeft beoogd dat partijen bij de levering van de woning aan de man financieel in de positie zouden worden geplaatst als had de toedeling aan de vrouw (door de bodemrechter in eerste aanleg) niet plaatsgevonden. De gestelde voorwaarde houdt dan dus ook in dat de man voor de betaalde overwaarde de financiering geheel moet hebben geregeld.
Overigens had het hof overwogen dat de man “wel gehouden zal zijn om dit bedrag aan de vrouw te betalen en [dat] hij er goed aan doet om dit ook zo snel mogelijk te doen en het ter zake hiervan niet op een procedure laat aankomen.” Het hof wilde echter geen veroordeling voor de overwaarde uitspreken omdat de vrouw, in dit kort geding, niet de terugbetaling van die overwaarde heeft gevorderd zodat zij daarvoor geen executoriale titel heeft. (Ook) die motivering kan de (volgens de Hoge Raad voor de hand liggende) uitleg van de voorwaarde van de bodemrechter echter niet dragen.
Afdoening
De Hoge Raad vernietigt en verwijst. Dat is (wat de slagende klacht betreft) tegengesteld aan de kritische conclusie van A-G Valk. De Hoge Raad verwerpt het incidentele cassatieberoep ongemotiveerd (art. 81 RO).