HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:897 (X c.s./gemeente Terneuzen)
Als in een onteigeningsprocedure een vervroegde descente heeft plaatsgevonden, moet de rechtbank in haar onteigeningsvonnis de datum vaststellen waarop het deskundigenrapport zal worden gedeponeerd (art. 54j lid 2 Onteigeningswet (Ow)). Niet-inachtneming van dit voorschrift leidt echter niet tot nietigheid van het vonnis.
Deze zaak betreft de onteigening van een perceelsgedeelte in Terneuzen ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan “Glastuinbouw Kanaalzone”. De onteigenende gemeente heeft verzocht om een vervroegde descente. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft dat verzoek toegewezen en deskundigen benoemd. Vervolgens heeft de rechtbank in het onteigeningsvonnis de onteigening van het perceelsgedeelte uitgesproken. Daarbij heeft zij ook het voorschot op de schadeloosstelling voor de onteigenden bepaald en een nieuwsblad aangewezen op de voet van art. 54j Ow. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
Volgens de Hoge Raad heeft de rechtbank in het onteigeningsvonnis ten onrechte geen datum vastgesteld waarop de neerlegging van het deskundigenrapport zal moeten plaatsvinden. Art. 54j lid 2 Ow bepaalt immers dat, als de opneming door deskundigen overeenkomstig afdeling 1 van hoofdstuk IIIa Ow al heeft plaatsgehad, de rechtbank in het onteigeningsvonnis een datum voor de neerlegging van het deskundigenrapport vaststelt. De rechtbank heeft in dit geval overwogen dat over de begroting van de schadeloosstelling een deskundigenbericht moet worden ingewonnen, waartoe reeds deskundigen en een rechter-commissaris zijn benoemd, en dat de descente heeft plaatsgevonden op 4 februari 2013. De rechtbank heeft in het dictum van haar vonnis echter geen datum bepaald voor deponering van het deskundigenrapport. De bepalingen van de Onteigeningswet brengen naar het oordeel van de Hoge Raad echter niet mee dat niet-inachtneming van dit voorschrift leidt tot nietigheid van het onteigeningsvonnis. De rechtbank kan, zo oordeelt de Hoge Raad ten slotte, op verzoek van partijen of ambtshalve, in het vervolg van de procedure alsnog een datum voor neerlegging van het deskundigenrapport vaststellen.
De Hoge Raad heeft met zijn oordelen het standpunt van zijn waarnemend Advocaat-Generaal Van Oven gevolgd (zie: ECLI:NL:PHR:2014:29). De waarnemend A-G wees er overigens terecht op (in par. 3.17 van zijn conclusie) dat verwerping van het cassatieberoep tot gevolg heeft dat het onteigeningsvonnis een jaar later in kracht van gewijsde gaat en voor inschrijving vatbaar wordt. Dat brengt (ingevolge art. 40a jo. art. 80 Ow) mee dat ook de peildatum waarnaar de schadeloosstelling moet worden bepaald verschuift. Het verzuim van de rechtbank om een datum voor deponering van het rapport te bepalen schaadt daarom niet, omdat die datum toch onhaalbaar zou zijn geweest als gevolg van het cassatieberoep.