Selecteer een pagina
Wet Bopz: geen nawerking in geval van verzoek voorwaardelijke machtiging

Wet Bopz: geen nawerking in geval van verzoek voorwaardelijke machtiging

HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2711

Een verzoek om een voorwaardelijke machtiging strekt niet tot voortzetting van verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Voortzetting van verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis hangende de behandeling van een tijdig ingediend verzoek om een nieuwe rechterlijke machtiging is niet aan de orde in een geval waarin aan de betrokkene ontslag uit het ziekenhuis is verleend, of waarin een voorwaardelijk verleend ontslag door het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende machtiging niet meer kan worden ingetrokken. Lees meer…

Hof had verzet moeten toestaan tegen ten onrechte “bij verstek” gewezen arrest

Hof had verzet moeten toestaan tegen ten onrechte “bij verstek” gewezen arrest

HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2642

Geïntimeerden worden bij verstek veroordeeld ondanks dat zij het verstek hadden gezuiverd. Van die zuivering blijkt niet uit het roljournaal of het arrest, maar het hof verklaart uiteindelijk het verzet tegen de arresten niet-ontvankelijk, omdat door de zuivering het verstek was komen te vervallen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof in dit bijzondere geval het verzet toch ontvankelijk had moeten achten, omdat het recht op toegang tot de appelrechter in de kern is aangetast.

Lees meer…

Korte verjaringstermijn voor tenuitvoerlegging uitspraak met veroordeling tot vergoeding wettelijke rente

Korte verjaringstermijn voor tenuitvoerlegging uitspraak met veroordeling tot vergoeding wettelijke rente

HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2623 (Eisers/Eurowoningen)

Op grond van art. 3:324 lid 3 BW verjaart de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak met een veroordeling tot betaling van wettelijke rente na vijf jaar. De korte verjaringstermijn uit het derde lid van art. 3:324 BW is van toepassing op uitspraken waarin een periodieke verplichting tot betaling is opgenomen die bij het jaar of kortere termijn moet worden betaald. De vraag of een uitspraak een zodanige verplichting inhoudt, dient te worden beantwoord aan de hand van het dictum daarvan, gelezen in samenhang met de daaraan voorafgaande overwegingen en het gevorderde. Voor de toepassing van art. 3:324 lid 3 BW is niet vereist dat hetgeen ingevolge de uitspraak moet worden betaald, in die uitspraak zelf is vastgesteld op een bepaald bedrag. Lees meer…

Ook in het enquêterecht enkel tijdsverloop onvoldoende voor rechtsverwerking

Ook in het enquêterecht enkel tijdsverloop onvoldoende voor rechtsverwerking

HR 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2574 (Bab al-Mustaqbal Real Estate Co. / Cordial N.V. c.s.)

(1) Om rechtsverwerking te kunnen aannemen is nodig dat de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Enkel tijdsverloop is daarvoor onvoldoende. Dit geldt ook voor het aannemen van rechtsverwerking ter zake van de bevoegdheid een enquête te verzoeken. (2) De regel dat een aandeelhouder die niet langer voldoet aan de kapitaalseis bevoegd is tot het indienen van een enquêteverzoek geldt niet slechts indien dit verzoek ‘binnen een redelijke termijn’ of ‘met bekwame spoed’ is ingediend. (3) De vervaltermijn van zes maanden in art. 2:21 lid 4 BWC (en in Nederland de vervaltermijn van een jaar in art. 2:15 lid 5 BW) geldt niet voor een verzoek in een enquêteprocedure dat mede strekt tot vernietiging van besluiten van een rechtspersoon.  Lees meer…

Geen allocatiefunctie vereist voor uitzendovereenkomst

Geen allocatiefunctie vereist voor uitzendovereenkomst

HR 4 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2356 (C4C/StiPP)

(1) Voor het aannemen van een uitzendovereenkomst in de zin van art. 7:690 BW is niet vereist dat de werkgever een allocatiefunctie vervult, in de zin van het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van tijdelijke arbeid of vervanging van werknemers, het opvangen van piekuren of soortgelijke plotseling opkomende werkzaamheden. (2) Voor het aannemen van “toezicht en leiding” in de zin van art. 7:690 BW gelden dezelfde maatstaven als voor het aannemen van een gezagsverhouding in de zin van art. 7:610 BW. Lees meer…

Voortduring rechtstoestand faillissement na vernietiging in hoger beroep

Voortduring rechtstoestand faillissement na vernietiging in hoger beroep

HR 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2577

De Hoge Raad bevestigt in deze kort gedingprocedure de uitleg in zijn arrest van 22 oktober 1940: handelingen van de curator die zijn verricht na vernietiging van het vonnis tot faillietverklaring, maar vóór of op de dag waarop aan het voorschrift tot aankondiging overeenkomstig art. 15 Fw is voldaan (kort gezegd: aankondiging dat de vernietiging onherroepelijk is geworden), blijven geldig en verbindend. Lees meer…

Informatieverstrekking Staat tijdens reddingsoperatie Fortis niet onrechtmatig

Informatieverstrekking Staat tijdens reddingsoperatie Fortis niet onrechtmatig

HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2213

Of van uitlatingen van de Staat een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is in de zin van art. 5:58 lid 1 sub d Wft (oud), wordt beoordeeld aan de hand van de ‘maatman-belegger’ (vgl. HR 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2162, NJ 2014/2011 (World Online)). Het oordeel van het hof dat van de informatieverstrekking door de Staat tijdens de reddingsoperatie van Fortis geen onjuist of misleidend signaal uitging wordt door de Hoge Raad in stand gelaten. Lees meer…

Onteigende aandeelhouders ontvankelijk in enquêteverzoek SNS

Onteigende aandeelhouders ontvankelijk in enquêteverzoek SNS

HR 4 november 2016 – ECLI:NL:HR:2016:2456 en ECLI:NL:HR:2016:2518

In het onderhavige geval is er aanleiding om te oordelen dat de strekking van het enquêterecht meebrengt verzoekers bevoegd te achten in hun enquêteverzoek, nu de omstandigheid dat niet meer wordt voldaan aan de kapitaalseis (art. 2:346 lid 1 BW) verband houdt met gebeurtenissen die de aandeelhouder niet heeft kunnen verhinderen, terwijl een onderzoek wordt verzocht juist naar het beleid en de gang van zaken die ertoe hebben geleid dat niet meer aan de kapitaalseis wordt voldaan. Lees meer…

Huisartsencoöperatie niet gehouden tot toelaten huisarts met voorwaardelijke tuchtmaatregel tot waarnemingsdiensten

Huisartsencoöperatie niet gehouden tot toelaten huisarts met voorwaardelijke tuchtmaatregel tot waarnemingsdiensten

HR 28 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2445

Een coöperatie van huisartsen is niet gehouden een huisarts aan wie een voorwaardelijke tuchtmaatregel is opgelegd toe te laten tot waarnemingsdiensten. Een dergelijke coöperatie heeft een eigen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de patiëntenzorg en heeft beoordelingsruimte bij de beslissing om een huisarts al dan niet als waarnemer te registreren. Dat het Centraal tuchtcollege van de gezondheidszorg (hierna: CTG) van oordeel is dat een arts nog een kans moet krijgen als arts werkzaam te zijn, betekent niet dat de betreffende coöperatie hem de kans moet bieden om als waarnemer diensten te verrichten. Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl