Selecteer een pagina
Persoonlijke aansprakelijkheid van de arbiter voor processuele fouten

Persoonlijke aansprakelijkheid van de arbiter voor processuele fouten

HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2215 (Qnow/Verweerder)

(1) Alle (materiële én processuele) fouten bij de uitoefening van de rechterlijke taak van arbiters dienen te worden beoordeeld naar de Greenworld-maatstaf (persoonlijke aansprakelijkheid in geval van opzet, bewuste roekeloosheid of grof plichtsverzuim). (2) ’s Hofs oordeel dat het ontbreken van de handtekeningen van twee arbiters onder het arbitrale vonnis geen grof plichtsverzuim van de voorzitter oplevert, is onjuist of onbegrijpelijk. Lees meer…

Toepasselijkheid CAO Gemaksvoedingsindustrie moet per vennootschap worden beoordeeld

Toepasselijkheid CAO Gemaksvoedingsindustrie moet per vennootschap worden beoordeeld

HR 23 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2171

De Hoge Raad legt de werkingssfeer van de algemeen verbindend verklaarde CAO voor de Gemaksvoedingsindustrie uit, omdat dit recht is in de zin van art. 79 Wet RO. De werkingssfeer moet zo worden uitgelegd dat als vier vennootschappen deel uitmaken van een op elkaar afgestemde groep, per vennootschap moet worden bezien of de CAO toepasselijk is. Lees meer…

Toepasselijk recht op de goederenrechtelijke gevolgen van verkrijging door middellijke vertegenwoordiging

Toepasselijk recht op de goederenrechtelijke gevolgen van verkrijging door middellijke vertegenwoordiging

HR 16 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2118

De beantwoording van de vraag naar de gevolgen van de hoedanigheid waarin een middellijk vertegenwoordiger roerende zaken in het buitenland heeft verkregen voor de eigendomsverkrijging van die zaken, dient ingevolge art. 10:127 lid 5 jo. lid 4 BW te geschieden aan de hand van het recht van de staat op welks grondgebied die roerende zaken zich bevonden op het tijdstip van de op eigendomsoverdracht gerichte rechtshandeling. Daarbij is niet van belang door welk recht de koopovereenkomst met betrekking tot die roerende zaken wordt beheerst of welk recht van toepassing is op de verbintenissen tussen de vertegenwoordiger en de vertegenwoordigde. Lees meer…

Bewijsaanbod in hoger beroep door verwijzing naar stellingen eerste aanleg

Bewijsaanbod in hoger beroep door verwijzing naar stellingen eerste aanleg

HR 9 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2047

Indien in hoger beroep een bewijsaanbod wordt gedaan in de vorm van een verwijzing naar het in eerste aanleg gestelde, kan de omstandigheid dat dit bewijsaanbod op zichzelf gelezen niet van een nadere toelichting is voorzien, niet tot de conclusie leiden dat het bewijsaanbod om die reden dient te worden gepasseerd. Van belang is of de in eerste aanleg op het bewijsaanbod gegeven toelichting, waarnaar in hoger beroep wordt verwezen, voldoende is. Lees meer…

Effectenlease: volledige schadevergoeding bij beleggingsadvies door tussenpersoon zonder vergunning

Effectenlease: volledige schadevergoeding bij beleggingsadvies door tussenpersoon zonder vergunning

HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en ECLI:NL:HR:2016:2015

(1) Op grond van art. 7 lid 1 Wte 1995 dient de cliëntenremisier die zich niet beperkt tot het aanbrengen van een potentiële belegger bij een beleggings- of effecteninstelling, maar hem tevens beleggingsadvies geeft, over een vergunning te beschikken. (2) De eigen schuldregel voor effectenlease (1 staat tot 2) lijdt uitzondering en de vergoedingsplicht van de aanbieder blijft geheel in stand, indien de cliëntenremisier zonder vergunning tevens beleggingsadvies heeft verstrekt en de aanbieder dit weet of behoort te weten. Dit geldt ook indien de mogelijke financiële gevolgen geen onaanvaardbaar zware last voor de afnemer vormden. Lees meer…

Beëindiging ouderlijk gezag na ots en uithuisplaatsing, aanvaardbaar te achten termijn, art. 81 RO

Beëindiging ouderlijk gezag na ots en uithuisplaatsing, aanvaardbaar te achten termijn, art. 81 RO

HR 9 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2046

Dit – met art. 81 RO verworpen – cassatieberoep is de eerste cassatieprocedure over de “aanvaardbaar te achten termijn” in art. 1:266, eerste lid, aanhef en onder a, BW, zoals dit artikel per 1 januari 2015 (inwerkingtreding van de Wet tot herziening van de maatregelen van kinderbescherming) luidt. Centraal staat de vraag hoe die termijn moet worden beoordeeld. In deze bijdrage wordt gewezen op twee belangwekkende elementen uit de conclusie van Advocaat-Generaal Keus. Lees meer…

Rechtsbijstand door raadsman bij politieverhoor

Rechtsbijstand door raadsman bij politieverhoor

HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2068 (NVSA c.s. / Staat der Nederlanden ; de Raad voor rechtsbijstand)

Beantwoording prejudiciële vragen. 1. In zijn algemeenheid kan niet worden gezegd dat de in de Beleidsbrief OM vervatte regeling strijdig is met het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015. 2. Noch uit art. 5 EVRM, noch uit enige andere geldende rechtsregel vloeit voort dat een raadsman die tijdens het politieverhoor rechtsbijstand verleent aan een verdachte, in staat moet worden gesteld tijdens een verhoor vragen te stellen of opmerkingen te maken of de verdachte ten aanzien van specifieke vragen te adviseren zich al dan niet op zijn zwijgrecht te beroepen, zolang beperkingen dienaangaande niet zodanig zijn dat het recht op rechtsbijstand tijdens het verhoor illusoir is. Lees meer…

Ongedaanmakingsvordering in cassatie alleen toewijsbaar als de Hoge Raad de zaak zelf afdoet

Ongedaanmakingsvordering in cassatie alleen toewijsbaar als de Hoge Raad de zaak zelf afdoet

HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2013

In cassatie is alleen plaats voor een veroordeling tot terugbetaling van datgene waartoe een partij in de bestreden uitspraak is veroordeeld, als de Hoge Raad die uitspraak vernietigt en zelf, op de voet van art. 420 Rv, het geding afdoet door de in die uitspraak toegewezen vordering alsnog af te wijzen. Lees meer…

Bijstandsverhaal na 1 januari 2015 en berusting ex artikel 400 Rv

Bijstandsverhaal na 1 januari 2015 en berusting ex artikel 400 Rv

HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1138

De aan een ouder verstrekte bijstand heeft ook in het tijdvak vanaf 1 januari 2015 mede betrekking op de kosten van levensonderhoud van de minderjarige kinderen die tot diens huishouding behoren. De uitkeringverstrekkende instantie is derhalve gerechtigd om de kosten van die bijstand op de voet van artikel 62, aanhef en onder a, Pw te verhalen op degene die onderhoudsplichtig is voor de kinderen. Berusting ex artikel 400 Rv in relatie tot mededelingen afkomstig van een overheidsinstelling. Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl