

Rechtsmiddelenverbod in deelgeschilprocedure kan worden doorbroken
HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:943
(1) De uitsluiting van rechtsmiddelen tegen de beslissing op een deelgeschil (art. 1019bb Rv) kan worden doorbroken op grond van de in de rechtspraak ontwikkelde “doorbrekingsgronden”. Hieraan doet niet af dat op grond van art. 1019cc lid 3 Rv in een bodemprocedure opgekomen kan worden tegen de beslissingen van de deelgeschilrechter omtrent de materiële rechtsverhouding van partijen.
(2) Indien met een beroep op een doorbrekingsgrond een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen een beschikking in een deelgeschil, zijn ook in dat geding de bepalingen inzake de deelgeschilprocedure – waaronder de bijzondere proceskostenregeling van art. 1019aa Rv – van toepassing. Lees meer…

Indirect aandeelhouder niet zonder meer bevoegd tot enquêteverzoek
HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:905 (Slotervaartziekenhuis)
De positie van een verschaffer van risicodragend kapitaal die een eigen economisch belang heeft in de vennootschap waarop een enquêteverzoek betrekking heeft, kan – voor het beoordelen van diens enquêtebevoegdheid – niet zonder meer worden gelijkgesteld met die van een aandeelhouder of certificaathouder. Of een dergelijke gelijkstelling mogelijk is, hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. Lees meer…

Weigering vervangende toestemming verhuizing op basis van niet objectief verifieerbare omstandigheden
HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:901
In het kader van een oordeel omtrent het verlenen van vervangende toestemming voor een verhuizing (ex art. 1:253a BW) staat het de rechter vrij om omstandigheden bij zijn beslissing te betrekken die zich niet of moeilijk laten verifiëren. Lees meer…

Onrechtmatig verkregen bewijs door persoonlijk onderzoek verzekeraar in strijd met Gedragscode
HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942 (Achmea/Verweerder)
Indien een verzekeraar bij het uitvoeren van een persoonlijk onderzoek handelt in strijd met de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek, kan tot uitgangspunt worden genomen dat er sprake is van een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde. In casu heeft het hof kunnen oordelen dat de resultaten van het persoonlijk onderzoek, als onrechtmatig verkregen bewijs, buiten beschouwing dienen te blijven. Lees meer…

De rol van de gedragswetenschapper in de gesloten jeugdzorg
HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:951
De gedragswetenschapper die ten behoeve van de door hem af te geven instemmingsverklaring als bedoeld in art. 29b lid 5 Wjz, de jeugdige onderzoekt, is niet gehouden om daarbij schriftelijke informatie te betrekken die hem door of namens de jeugdige wordt aangeboden. De enkele omstandigheid dat de gedragswetenschapper in dienst is van Bureau Jeugdzorg staat niet in de weg aan de bruikbaarheid van de door hem afgegeven instemmingsverklaring. Lees meer…

De appelgrens bij objectieve cumulatie van vorderingen waarop in verschillende (deel)vonnissen wordt beslist
HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:946 (X/Esprit Management & IT Services B.V.)
Als een eiser meerdere vorderingen tegelijk aanbrengt (objectieve cumulatie), is voor de appelgrens van art. 332 lid 1 Rv beslissend de totale waarde van de vorderingen waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen. De wijze van afdoening door de rechter in eerste aanleg brengt daarin geen verandering. Als de rechter over het gevorderde in meerdere (deel)vonnissen beslist, dan dient voor de appellabiliteit van elk van deze vonnissen in aanmerking te worden genomen wat de totale waarde was van het gevorderde waarover de rechter in eerste aanleg moest beslissen. Lees meer…

Hoge Raad verbiedt Vereniging Martijn
HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:948 (OM/Vereniging Martijn)
1. Voor het antwoord op de vraag of de werkzaamheid van een rechtspersoon in strijd is met de openbare orde in de zin van art. 2:20 BW, is niet bepalend of de rechtspersoon reeds daadwerkelijk een gevaar vormt voor de openbare orde. De rechter moet onderzoeken of het verbod en de ontbinding van de rechtspersoon in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de bescherming van de gezondheid of de openbare orde of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2. De bestuurders van een ontbonden rechtspersoon (niet de vereffenaar) blijven bevoegd tot het instellen van hoger beroep of cassatie tegen de rechterlijke uitspraak waarin de vereniging is ontbonden. Lees meer…

De Hoge Raad over de reikwijdte van het begrip “bodem van de belastingschuldige”
HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:896 (Ontvanger/Horeca Holding c.s.)
Voor zover de curator op het perceel van de belastingschuldige handelingen verricht die strekken tot beheer en vereffening van de failliete boedel als bedoeld in art. 68 Fw, dient tot uitgangspunt dat niet reeds op die enkele grond sprake is van bodem van de belastingschuldige in de zin van art. 22 lid 3 Iw 1990. Voor zover de curator echter op het perceel van de belastingschuldige handelingen verricht tot voortzetting van diens bedrijf als bedoeld in art. 98 Fw, brengt dat in beginsel wel mee dat sprake is van diens bodem in de zin van art. 22 lid 3 Iw 1990. Lees meer…

Beschermingsomvang octrooi kan beperkter zijn dan volgt uit conclusies
HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:816 (Medinol Ltd./Abbott B.V. c.s.)
1. Bij het vaststellen van de beschermingsomvang van een octrooi, dienen de conclusies weliswaar tot uitgangspunt, maar zij mogen worden uitgelegd in het licht van de beschrijving en tekeningen, vanuit het perspectief van de gemiddelde vakman met diens kennis van de stand van de techniek. Niet uitgesloten is dat tot een uitleg wordt gekomen die beperkter is dan waartoe de letterlijke tekst van de conclusie ruimte laat.
2. Voor het vaststellen van de beschermingsomvang van het octrooi is het perspectief van de gemiddelde vakman op de aanvraag- of prioriteitsdatum richtinggevend. Voor de beoordeling of inbreuk wordt gemaakt op het octrooi kan mede betekenis worden gehecht aan de kennis van de gemiddelde vakman ten tijde van de beweerde inbreuk, in het bijzonder waar het erom gaat of sprake is van equivalente elementen. Lees meer…

Nadere invulling ‘gebouwde onroerende zaak’ ex art. 7:230a BW
HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:899 (KNVvL c.s./Staat)
Nadere invulling definitie ‘gebouwde onroerende zaak’ als bedoeld in art. 7:230a BW. Hoge Raad zoekt aansluiting bij definitie ‘gebouw’ als omschreven in art. 1, aanhef en onder c Woningwet. Enkele verharding of bewerking van de grond in de regel niet voldoende om als ‘gebouwde onroerende zaak’ in deze zin te kunnen worden aangemerkt. Lees meer…