HR 28 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7464
In het hoger beroep tegen de afwijzing van de door de bewindvoerder verzochte machtiging tot procederen stond slechts die afwijzing ter beoordeling en niet het beleid van de rechtbank ten aanzien van het afgeven van zo’n machtiging.
Een aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van inkomensbeheer en kosten van bewindvoering, ingediend door of namens de rechthebbende, was door de gemeentelijke sociale dienst gedeeltelijk toegewezen. Het tegen deze beslissing namens de rechthebbende gemaakte bezwaar was wat betreft de kosten van bewindvoering ongegrond verklaard. Hierop verzocht de bewindvoerder aan de kantonrechter om hem op de voet van art. 1:443 BW machtiging te verlenen namens de rechthebbende bij de rechtbank een bestuursrechtelijke procedure te starten. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen en het hof heeft deze beschikking bekrachtigd.
In cassatie klaagt de bewindvoerder onder meer dat het hof voorbij is gegaan aan het feit dat art. 1:443 slechts bepaalt dat de bewindvoerder alvorens in rechte op te treden een machtiging kan (en niet: moet) vragen, terwijl de rechtbank Maastricht in alle gevallen een dergelijke machtiging eist.
Art. 1:443 BW houdt volgens de Hoge Raad inderdaad niet een verplichting voor de bewindvoerder in tot het vragen van een machtiging om in rechte op te treden. De bepaling strekt ertoe de bewindvoerder ertegen te beschermen dat hij achteraf door de rechthebbende ervan wordt beticht dat hij lichtvaardig tot procederen is overgegaan. Dit neemt echter niet weg dat, nu de bewindvoerder in dit geval om machtiging door de kantonrechter tot het voeren van een procedure heeft verzocht, het hof terecht heeft geoordeeld dat het in hoger beroep had te oordelen over de afwijzing van dat verzoek. Het door de bewindvoerder bedoelde beleid van de rechtbank Maastricht stond niet aan het hof ter beoordeling. De hierop gerichte klacht van het middel kan daarom niet tot cassatie leiden.
De overige klachten zijn met toepassing van art. 81 RO afgedaan.